A. Materieel en formeel strafrecht
Het strafrecht kan worden onderverdeeld in twee delen: het materieel en het formeel strafrecht. Het materieel strafrecht behelst het geheel der rechtsregels waardoor bepaalde gedragingen strafbaar worden gesteld en vervolgens gesanctioneerd. De centrale vragen zijn: wat wordt er strafbaar gesteld en welke straffen worden er opgelegd? Wanneer is men strafrechtelijk aansprakelijk en zijn er omstandigheden die deze aansprakelijkheid kunnen uitsluiten of beperken?
Het formeel strafrecht of strafprocesrecht daarentegen is het geheel van de procedurele spelregels volgens dewelke het materieel strafrecht wordt toegepast. De vragen die hierbij centraal staan zijn: wie oefent de strafvordering uit? Op welke manier wordt dit gedaan en hoe wordt het bewijs geleverd?
B. De belangrijke rol van de overheid
Nergens meer dan in het strafrecht manifesteert de overheid zich als de hoeder van de openbare orde. Dit uit zich op verschillende domeinen. De verticale relatie tussen de overheid en het particuliere rechtssubject is manifest. Het is meer bepaald het Openbaar Ministerie (OM) dat die overheid verpersoonlijkt en dat bij het vaststellen of vernemen van strafrechtelijk sanctioneerbare inbreuken initiatief neemt. In de eerste plaats onderzoekt het Openbaar Ministerie wie wat heeft misdaan (“opsporing”). In bepaalde gevallen zal het Openbaar Ministerie de zaak overhevelen naar een onderzoeksrechter. Vervolgens daagt het OM de vermoedelijke dader voor de strafrechtbank en vordert een straf (“vervolging”). Het is dan aan de onafhankelijke rechtbank om al dan niet een straf uit te spreken, waarna opnieuw het Openbaar Ministerie aan de beurt is om te beslissen de straf uit te voeren (“strafuitvoering”). Van de definitieve veroordelingen tot bepaalde straffen wordt melding gemaakt in het centraal strafregister en op het persoonlijk strafblad van de veroordeelde.
Het Openbaar Ministerie is de iure één en ondeelbaar, maar wordt de facto gevormd door het federaal parket (de federale procureur en zijn magistraten; er is ook een nationaal parket voor de verkeersveiligheid) en de lokale parketten, georganiseerd per gerechtelijk arrondissement onder de leiding van een procureur des Konings en per ressort van een hof van beroep onder de leiding van een procureur-generaal. De federale procureur staat onder het gezag van de minister van Justitie en voert de beleidsbeslissingen van het college van procureurs-generaal uit. In misdrijven van sociaal strafrecht wordt het Openbaar Ministerie uitgeoefend door de arbeidsauditeur en zijn substituten. Het Openbaar Ministerie moet de toepassing van de strafwet vorderen, de samenstelling van het strafdossier behartigen, erover waken dat de strafprocedure wordt toegepast en dat achteraf de straffen die door de rechter zijn uitgesproken, worden uitgevoerd. Het federaal parket neemt een zaak in handen van zodra een dossier in belangrijke mate een internationaal of ressortoverschrijdend aspect inhoudt of van zodra blijkt dat het om terrorisme, witwaspraktijken, mensenhandel of een andere vorm van georganiseerde misdaad gaat.
Enkel de overheid, namelijk de formele wetgever, kan bepalen welke gedragingen strafbaar zijn. Dit zogenaamde legaliteitsbeginsel (ook bekend onder het adagiumnullum crimen, nulla poena sine lege) is cruciaal. De wetgever moet dus duidelijk politieke keuzes maken om te bepalen welke fundamentele waarden via het strafrecht moeten worden gesanctioneerd. Moet het bezit en gebruik van cannabis verboden blijven? Zo ja, moet de sanctionering dan via het strafrecht of is een administratiefrechtelijke handhaving (bv. via een GAS-boete) beter geschikt? De opvattingen hierover kunnen in de tijd evolueren. Gedragingen die op een bepaald tijdstip als strafwaardig worden beschouwd, kunnen dat later niet meer zijn, of omgekeerd. In de negentiende eeuw was het bijvoorbeeld verboden om een vereniging op te richten van arbeiders. Vandaag is vrijheid van vereniging een fundamenteel recht. Het is zelfs verboden om dat strafrechtelijk te sanctioneren. Opvattingen hierover verschillen ook vaak van land tot land. Bij ons zal je niet strafrechtelijk vervolgd worden als je op straat spuwt, maar dat kan wel in Singapore. Het gebruik van hormonen in de veeteelt is bij ons dan weer strafbaar, maar in een aantal Amerikaanse staten niet.
C. Algemene beginselen van het strafrecht
Het legaliteitsbeginsel verzekert dat rechtssubjecten op voorhand kunnen inschatten of hun gedrag al dan niet strafbaar is. Een rechter heeft dan ook niet de mogelijkheid om feiten die hem op een bepaald ogenblik ter beoordeling voorliggen als strafbaar aan te merken, indien er niet vooraf een wet bestaat die de gedragingen strafbaar stelt. Hetzelfde geldt voor de strafrechtelijke sanctie: ook daar moet vooraf bij wet bepaald worden welke straf een dader riskeert. Dit sluit niet uit dat aan de individuele rechter een zekere beoordelingsbevoegdheid wordt gegeven, maar de strafregel zelf moet voldoen aan de eisen van nauwkeurigheid, duidelijkheid en voorspelbaarheid. Het legaliteitsbeginsel brengt met zich mee dat in het strafrecht strikt geïnterpreteerd wordt en bijvoorbeeld interpretatie naar analogie (de strafwet toepassen op vergelijkbare, maar niet uitdrukkelijk geviseerde gedragingen) in principe uitgesloten is. Een rechter kan dus enkel maar de strafwet toepassen op gedragingen die uitdrukkelijk of impliciet door de wetgever aangeduid zijn. De wil van de wetgever kan hierbij wel op een extensieve en soms evolutieve manier (maar nooit naar analogie) worden geïnterpreteerd op voorwaarde dat het feit onder de wettelijke definitie kan worden gebracht en er zekerheid bestaat over de wil van de wetgever. Zo werd het misdrijf valsheid in geschriften ook toegepast op de vervalsing van nummerplaten of indien men nalaat bepaalde vermeldingen in te vullen (een onvolledige belastingaangifte) en werd laster en eerroof door middel van radio en televisie ook mogelijk geacht. Ook een hele discussie is er ontstaan rond de diefstal van elektriciteit of van computerprogramma’s. Onzekerheid in de rechtspraak leidde tot wetgevend ingrijpen. Diefstal van computerprogramma’s valt nu onder de Wet op de informaticacriminaliteit. Er is vaak publieke consternatie naar aanleiding van bepaald laakbaar gedrag, dat wel moreel verwerpelijk is, maar vooralsnog niet wettelijk beteugeld. Het Parlement zal dan vaak snel een wet maken om naar de toekomst toe dat gedrag strafbaar te stellen. Denk bijvoorbeeld aan de seksismewet of de strafbaarstelling van “wraakporno”. Let er dan op dat de roepnaam die sommige van deze misdrijven in de pers krijgen, niet noodzakelijk de juridische benamingen zijn. Laatstgenoemd voorbeeld heet in de wet bijvoorbeeld “niet-consensuele verspreiding van seksueel getinte inhoud”. Of wat “stalking” in de pers genoemd wordt, is “belaging” volgens de wetgever.
Het legaliteitsprincipe sluit elke retroactiviteit van de strafwet uit (behalve de terugwerkende kracht van de zachtere of mildere strafwet). De non-retroactiviteit betekent dat, als een nieuw misdrijf wordt ingesteld bij wet, deze wet niet kan worden toegepast op feiten die werden gepleegd vóór de inwerkingtreding van deze wet. Ook zwaardere straffen kunnen niet worden toegepast op feiten die dateren van voor het inschrijven van die verzwaring in de strafwet. Enkel indien de straf ten tijde van het vonnis milder is dan de straf die gold ten tijde van het misdrijf, geldt de mildere straf.
Om uit te maken welke van twee straffen (een oudere en een recentere) de zachtste is, worden criteria toegepast. We moeten achtereenvolgens een afweging maken van de categorie van de hoofdstraf (zie de indeling in drie soorten misdrijven en straffen die verder behandeld wordt), de aard van de hoofdstraf (bv. gevangenis is zwaarder dan boete), het maximum van de hoofdstraf, het maximum van de bijkomende straf, het minimum van de hoofdstraf en uiteindelijk het minimum van de bijkomende straf. De afweging moet in abstracto gemaakt worden en kan in een concreet geval dus wel aanleiding geven tot een zwaardere straf. Zo is een (korte) gevangenisstraf zwaarder dan een rijverbod, maar wordt de eerste straf de facto vaak niet uitgevoerd, maar de tweede wel.
Reeds eerder hebben we bij de bespreking van de fundamentele rechten en vrijheden gewezen op een aantal belangrijke principes dat mogelijke verdachten beschermt, in het bijzonder artikel 6 EVRM. Iedereen heeft zwijgrecht, dit ishet recht te zwijgen of “zichzelf niet te incrimineren”. Daarenboven geniet iedereen het vermoeden van onschuld, tot het tegendeel op wettige wijze bewezen is.
Ook bij de vermelding van de non bis in idem-regel hebben we al het strafrecht te berde gebracht. Het is inderdaad een fundamenteel principe (o.m. art. 14 Internationaal Verdrag inzake Burgerlijke en Politieke Rechten (IVBPR)) dat je geen twee keer voor dezelfde feiten gestraft kan worden (bv. in België en in een ander land). Wel dient goed voor ogen gehouden te worden dat het strafrechtelijk veroordeeld zijn niet verhindert dat je daarna een tuchtrechtelijke of burgerrechtelijke sanctie oploopt als gevolg van dezelfde feiten. Om uit te maken of een administratieve geldboete bijvoorbeeld een strafsanctie is in de zin van artikel 14 IVBPR (zodat op basis van non bis in idem een bijkomende straf uitgesloten is), moet er nagegaan worden of ze “zwaar” is, gelet op het bedrag ervan.
D. De territoriale toepassing van de strafwet
a. Misdrijven gepleegd in België
De geografische reikwijdte van een Belgische strafwet is territoriaal begrensd. De Belgische strafwet is van toepassing op al wie op het Belgische grondgebied een misdrijf pleegt, ongeacht de nationaliteit van dader of slachtoffer (territorialiteitsbeginsel). Het feit dat een zaak niet strafbaar is in het land waarvan betrokkene de nationaliteit heeft (bv. bigamie), speelt geen rol.
Sommige gebieden worden gelijkgeschakeld met het Belgische grondgebied, zoals ambassades in het buitenland (hoewel vervolging vaak omwille van de diplomatieke immuniteit zeer moeilijk is), de territoriale zee en het luchtruim boven het nationale territorium. Schepen en vliegtuigen zijn territoir. Misdrijven aan boord van een koopvaardijschip worden geacht gepleegd te zijn in België indien het schip onder Belgische vlag vaart (ook wanneer het zich in de territoriale wateren van een ander land bevindt), net zozeer als misdrijven gepleegd aan boord van een in België geïmmatriculeerd burgervliegtuig dat buiten het Belgische luchtruim vliegt.
De strafwet is dus in principe enkel van toepassing op misdrijven die op het Belgische grondgebied werden gepleegd. Op basis van een aantal juridische criteria, ontwikkeld in de rechtsleer, kan een misdrijf gelokaliseerd worden op het Belgische grondgebied. Het schoolvoorbeeld dat hierbij wordt aangehaald, is een schietpartij die zich in het drielandenpunt voordoet. Iemand die zich in Nederland bevindt, lost een schot waardoor iemand die zich net over de grens in België bevindt, wordt neergeschoten. Het slachtoffer wordt naar een ziekenhuis in Duitsland vervoerd waar betrokkene overlijdt. Wordt er gekeken naar de plaats waar de dader de handeling stelde (schot in Nederland), waar het instrument zijn werk deed (de impact van de kogel in België) of waar de gevolgen zich voordeden (overlijden in Duitsland)? In België wordt er aangenomen dat een misdrijf zich situeert op alle plaatsen (dit is de ubiquiteitsleer) waar zich een constitutief element van de strafbare gedraging voordoet. In deze casus situeert het misdrijf zich in de drie landen, want zowel het lossen van het schot (slagen toebrengen), de impact van de handeling (verwondingen veroorzaken) en het overlijden als gevolg (met de dood tot gevolg) zijn constitutieve bestanddelen van het misdrijf doding.
België zal echter niet tussenkomen als een gevolg geen constitutief element is van een misdrijf. Dit is bijvoorbeeld het geval bij het lozen van giftig afval in het buitenland. Het constitutief element is het lozen. Indien een Frans bedrijf in een rivier afval loost dat honderden kilometers verder hinder veroorzaakt voor Belgische oeverbewoners, zal België de strafwet niet toepassen, omdat het hebben van hinder geen constitutief element van het misdrijf is. België kijkt enkel naar de constitutieve gevolgen, niet naar de verder verwijderde gevolgen (wat men ook kent als de effectenleer). Zo zal bijvoorbeeld het mededingingsrecht volgens het Amerikaans recht van toepassing zijn op buitenlandse kartels, enkel en alleen omdat die een gevolg hebben voor de Amerikaanse economie.
Via de leer van de ondeelbaarheid kent het Belgische strafrecht, door de ubiquiteitsleer, een verruimde toepassing. Overeenkomstig deze leer mag de Belgische rechter kennisnemen van alle elementen van het misdrijf die een ondeelbaar geheel vormen met het misdrijf dat op Belgisch grondgebied werd gepleegd. Een misdrijf dat gedeeltelijk in het buitenland en in België werd gepleegd, kan hierdoor volledig in België worden beoordeeld. Zo werd de Belgische strafwet toegepast op een ongedekte cheque die uitgeschreven werd in Frankrijk maar getrokken werd op een Belgische bank.
Als een gevolg van de verschillende toegepaste theorieën betreffende de lokaliseerbaarheid van een misdrijf, is het dan ook niet uitgesloten dat een misdrijf in verschillende staten gelokaliseerd kan worden en verschillende staten dus hun strafwet kunnen toepassen op eenzelfde misdrijf. Aangezien de toepassing van het territorialiteitsbeginsel absoluut is en geen beperkingen uit een ander land hierop worden aanvaard, kan het gebeuren dat iemand in verschillende staten voor hetzelfde feit wordt veroordeeld. Dit gaat in tegen het fundamenteel beginsel ne bis in idem, op basis waarvan men geen twee keer voor dezelfde feiten kan veroordeeld worden. Internationale afspraken om dat te voorkomen – en dat hebben bv. de lidstaten van de Europese Unie gedaan - dringen zich hierbij op.
b. Misdrijven gepleegd in het buitenland
Een staat die zijn strafwet toepast op misdrijven die in een andere staat gepleegd zijn (extraterritorialiteit), komt automatisch in conflict met de staat op wiens grondgebied het feit gepleegd is. Sommigen beschouwen dit als een inmenging in de interne rechtsorde. Nochtans kan en mag een staat bepalen dat onderdelen van zijn strafwetgeving toegepast wordt op feiten die zich in het buitenland voordoen. Verschillende criteria kunnen hierbij een rechtvaardiging zijn voor deze extraterritoriale toepassing:
- het beschermingsbeginsel volgens hetwelk een staat zijn strafwet mag toepassen op feiten die in het buitenland hebben plaatsgevonden, wanneer die de staatsveiligheid van de eigen staat aantasten;
- het actief personaliteitsbeginsel of de nationaliteit van de dader volgens hetwelk staten gedragingen die gepleegd worden door hun nationale onderdanen in het buitenland strafbaar kunnen stellen en vervolgen (vaak is dit een tegenhanger van het beginsel dat staten in principe hun nationale onderdanen niet uitleveren);
- het passief personaliteitsbeginsel of de nationaliteit van het slachtoffer volgens hetwelk een staat het recht heeft om gedragingen strafbaar te stellen, waarvan zijn nationale onderdanen in het buitenland het slachtoffer zijn. Dit wordt vaak gekoppeld aan zware schendingen van het internationaal humanitair recht (bv. het neerschieten van vlucht MH17 in Oekraïne);
- het universaliteitsbeginsel, volgens hetwelk alle staten het recht en zelfs de plicht hebben om bepaalde internationale misdrijven te bestraffen, ongeacht de plaats waar zij werden gepleegd en ongeacht de nationaliteit van dader of slachtoffer.
De bestraffing van misdrijven die in het buitenland zijn gepleegd, wordt vaak aan beperkingen en voorwaarden onderworpen. Zo zullen sommige in het buitenland gepleegde misdrijven enkel gestraft kunnen worden indien de feiten ook strafbaar zijn naar het recht van de plaats waar de feiten werden gepleegd (dubbele incriminatie). Soms wordt ook vereist dat de staat waar de feiten zijn gepleegd een officiële vraag tot berechting in België stelt. Soms is vereist dat de verdachte van het in het buitenland gepleegde misdrijf in België wordt gevonden vooraleer er berechting mogelijk is. Het ne bis in idem-beginsel geldt voor in het buitenland gepleegde misdrijven in de regel wel. Wanneer de staat waar het misdrijf is gepleegd de zaak al heeft berecht en het gaat om een misdrijf dat niet in België kan worden gelokaliseerd, zal België de zaak niet opnieuw berechten. Ten slotte wordt de bestraffing van misdrijven in het buitenland doorgaans beperkt tot specifieke misdrijven of misdrijven met een zekere ernst. De regeling van misdrijven en voorwaarden met betrekking tot de bestraffing van feiten die in het buitenland gepleegd zijn, is bijzonder complex en weinig samenhangend. Het merendeel ervan is terug te vinden in de Voorafgaande Titel van het Wetboek van Strafvordering.