In 1998 werd in de Grondwet de Hoge Raad voor de Justitie ingeschreven. Hiermee wilde de grondwetgever twee doelstellingen realiseren: enerzijds een externe controle op de algemene werking van de rechterlijke macht nastreven en anderzijds een objectivering van de benoemingen en van de bevorderingen in de rechterlijke macht. Een en ander was het gevolg van de malaise in justitie na de zaak-Dutroux en de Witte Mars. Het is een orgaan sui generis met een apart statuut, los van de klassieke trias politica. De Raad telt 44 leden en is paritair samengesteld uit magistraten en niet-magistraten (bv. professoren) en uit Nederlandstalige en Franstalige leden. De Hoge Raad voor de Justitie heeft geen jurisdictionele bevoegdheid.
Zijn fundamentele taken vallen uiteen in twee bevoegdheidspakketten:
- De regeling van de toegang tot, de bevordering binnen en de vorming van de magistratuur. De Hoge Raad stelt bijvoorbeeld het examen op voor de beroepsbekwaamheid van rechters en doet de voordracht voor de volgens hem meest geschikte kandidaat bij de aanwijzingen in functie van de voorzitters bij rechtbanken of hoven en benoemingen tot magistraten. Dit zijn de taken van de benoemings- en aanwijzingscommissie.
- Een zekere controle op de werking van de rechterlijke macht. Daarvoor formuleert de Hoge Raad adviezen en voorstellen over de organisatie en de werking van de rechterlijke macht, stelt hij de standaardprofielen op voor de mandaten van korpschefs, houdt hij toezicht op de middelen van interne controle binnen de rechterlijke orde, ontvangt hij klachten van burgers over de werking van de rechterlijke orde, en stelt hij onderzoeken in naar de werking van de rechterlijke macht. Hij heeft geen tuchtrechtelijke en strafrechtelijke bevoegdheid. De Hoge Raad voor Justitie brengt jaarlijks een verslag uit over de werking van de rechterlijke orde. Men maakt dit dan over aan de minister van Justitie, het parlement en de korpschefs van de hoven en het Openbaar Ministerie hierbij. Dit zijn de taken van de advies- en onderzoekscommissies.