De rechterlijke macht

Het begrip rechterlijke macht kan je op twee manieren beschouwen. Enerzijds is er het organieke aspect, zoals dat in de Grondwet staat: “de rechterlijke macht wordt uitgeoefend door de hoven en de rechtbanken”. Dit zijn de traditionele justitiële gerechten.

Daarnaast kan je de rechterlijke macht ook in zijn functionele betekenis beschouwen. Dit is de jurisdictionele functie: wie spreekt eigenlijk recht? Er zijn niet alleen die traditionele, gewone hoven en rechtbanken, maar ook de administratieve rechtbanken, waarvan in het bijzonder de Raad van State (afdeling Bestuursrechtspraak) melding verdient. Een bijzonder sui generis rechtscollege is ten slotte het Grondwettelijk Hof, dat opgericht werd om vorderingen tegen en conflicten tussen de diverse Belgische wetgevers te regelen.

Om het verschil van bevoegdheid tussen de gewone en de publiekrechtelijke rechtscolleges te begrijpen, moet je een onderscheid maken tussen objectieve en subjectieve geschillen (contentieux).

  • Subjectieve geschillen (zoals privégeschillen tussen particulieren of het opleggen van vrijheidsstraffen) gaan over subjectieve rechten. Dat zijn burgerlijke en politieke rechten. Geschillen over burgerlijke en politieke rechten behoren in België bij uitsluiting tot de bevoegdheid van de rechtbanken, dit zijn de gewone hoven en rechtbanken.
  • Objectieve geschillen zijn geschillen betreffende de wettigheid van normen of het overheidshandelen. Objectieve geschillen worden toegewezen aan rechtscolleges die niet behoren tot de gewone hoven en rechtbanken.

Om te bepalen of de burger een objectief of een subjectief geschil heeft met de overheid, dienen we te kijken naar het voorwerp van het geschil. Dit is in wezen de vraag naar het verschil tussen privaatrecht en publiekrecht (zie het inleidende thema).

Meer concreet dienen wij ons af te vragen hoe de burger zich in het geschil verhoudt tot de overheid.

  • Hebben we te maken met een geschil, waarbij een burger bijvoorbeeld een welbepaald gedrag kan eisen van de overheid, dan is het een subjectief geschil. In zulke gevallen moet de overheid een norm toepassen en beschikt ze niet over een beoordelingsmogelijkheid, maar heeft ze slechts een gebonden bevoegdheid. Wat de rechter dan nagaat, is of de overheid de normen goed heeft toegepast.
  • Als de overheid een discretionaire bevoegdheid heeft, in die zin dat de overheid haar beleidskeuze mag maken aangezien zij het algemeen belang dient na te streven, dan is de situatie anders. Dan kan je als burger niet onmiddellijk een welbepaald gedrag eisen van de overheid en gaat het geschil over de wettigheid van de norm. Dat is een objectief geschil. In een dergelijk geval kan een rechter, die de overheid controleert, zich niet in de plaats stellen van de overheid, want dat zou een inbreuk zijn op de scheiding der machten.

Toch gaat het niet om twee volledig gescheiden werelden.

  • Zo kan de Raad van State vaststellen dat de administratieve overheid een fout heeft begaan waardoor de rechtsonderhorige een schade heeft opgelopen. In dat geval kan de Raad, naast de vernietiging van de bestreden administratieve rechtshandeling, een schadevergoeding toekennen aan de burger.
  • Toch staat het elk rechtssubject vrij om te kiezen. Zo kan hij voor de Raad van State enkel de vernietiging vorderen, of kan hij zelfs helemaal geen vernietigingsvordering instellen en via een aparte procedure voor de burgerlijke rechter een schadevergoeding eisen op basis van foutaansprakelijkheid.

In beide gevallen gaat het om een schadevergoeding: in het eerste geval op basis van de onwettigheid van de bestuurshandeling, in het andere op basis van fout (waarover de rechter vrij blijft te oordelen). De Raad van State kan enkel een geldsom toekennen, terwijl de burgerlijke rechter ook herstel in natura kan bevelen. De schadevergoeding zelf zal mogelijk groter zijn indien bevolen door de burgerlijke rechter, omdat dan werkelijk alle schade kan in rekening gebracht worden. Er zijn ook verschillen wat betreft de termijn van aanvraag en wie allemaal de vergoedingsvordering kan instellen. Het zijn dus twee verschillende systemen en het komt aan de eiser toe één ervan te kiezen. De twee combineren mag niet.

Volledigheidshalve wordt hier nog aangestipt dat naast de instellingen van de eigenlijke rechterlijke macht en de Raad van State, er ook nog tal van publiekrechtelijke, scheidsrechterlijke en tuchtrechtelijke colleges bestaan die ook de rechterlijke functie uitoefenen in de zin dat ze geschillen beslechten en dus aan “rechtspraak in de brede zin” doen.

Publiekrechtelijke voorbeelden zijn het Rekenhof, de (provinciale) deputatie, de Raad voor betwistingen inzake studievoortgangbeslissingen, de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen, De Raad voor Vergunningsbetwistingen, het Handhavingscollege enz. Deze raden en colleges oordelen over die aspecten van de verticale verhouding tussen de overheid en het rechtssubject, die door de formele wet uitdrukkelijk aan deze rechtscolleges zijn toebedeeld. Op Vlaams niveau is een Dienst van de bestuursrechtscolleges (DBRC) opgericht ter ondersteuning van de bestuursrechtcolleges. De rechters van het Milieuhandhavingscollege, de Raad voor Vergunningsbetwistingen en de Raad voor Verkiezingsbetwistingen hebben dezelfde rechtspositie en kunnen een beroep doen op gemeenschappelijke ondersteunende diensten van griffiers, referendarissen en ander ondersteunend personeel.

Justitie is nog steeds een federale bevoegdheid, maar Vlaanderen bouwt geleidelijk zijn justitiegerelateerde bevoegdheden verder uit. Het Vlaamse Agentschap Justitie en Handhaving bundelt en coördineert een aantal bevoegdheden, zoals slachtofferonthaal, juridische eerstelijnsbijstand, dienstverlening aan gedetineerden en geïnterneerden, ketenaanpak intrafamiliaal geweld, handhavingsbedleid, injunctierecht en beleidsvoorbereidend werk.

Tuchtrechtelijke rechtscolleges functioneren daarnaast slechts binnen bepaalde beroepsorganisaties, zoals deze van de advocatuur, de artsen, de gerechtsdeurwaarders of de notarissen. Ze sanctioneren inbreuken op de beroepsdeontologie.

Ten slotte zijn er tal van scheidsrechterlijke colleges (of arbitragecommissies), die ad hoc voor een zaak worden samengesteld, of die in een bepaalde sector van bijvoorbeeld het ondernemings- en consumentenrecht of de sport werkzaam zijn, zoals het Hof van Arbitrage voor Sport in Lausanne.

Hoewel al die instellingen en organen ook eigen regels hebben, zijn in principe alle beginselen van het gerechtelijk recht (dat in dit thema aan bod komt) van toepassing. Het Gerechtelijk Wetboek vormt het “gemeen recht” van het gerechtelijk recht (zie artikel 2 Gerechtelijk Wetboek). Bijzondere takken zijn dan bijvoorbeeld de strafvordering en het gerechtelijk publiekrecht, maar elke instelling of orgaan heeft ook eigen reglementen.