Horizontale relaties: samenlevingsvormen

Hoewel onze maatschappij heel snel evolueert, kunnen we toch nog steeds stellen dat het gezin, bestaande uit twee partners en eventueel een of meer – al dan niet gemeenschappelijke – kinderen, de vaakst voorkomende samenlevingsvorm is. Vroeger hield dit in de regel de keuze voor het huwelijk in. Vandaag is dat niet langer een evidentie. Hierna worden drie mogelijke samenlevingsvormen kort toegelicht. Ze hebben elk hun eigen voorwaarden en gevolgen en dus hun voor- en nadelen.

A. Feitelijke samenwoning

a. Begrip

De feitelijke samenwoning wordt door sommigen ook wel eens het concubinaat genoemd. Twee personen kunnen besluiten samen te gaan wonen en hierbij een zekere stabiliteit te beogen zonder hierover een overeenkomst te sluiten (al zijn er meestal wel een heel aantal praktische afspraken). Het kan hierbij gaan om personen die van hetzelfde of van een verschillend geslacht zijn. In geval van feitelijke samenwoning is een liefdesrelatie tussen de samenwonende partners mogelijk, maar niet vereist.

b. Gevolgen

Feitelijk samenwonenden zijn op burgerrechtelijk vlak eigenlijk vreemden voor elkaar, zodat hun staat niet beïnvloed wordt door de samenwoning. Er bestaan dus geen specifieke gevolgen. Er is geen verplichting tot samenwoning, geen getrouwheidsverplichting, geen bijstandsverplichting, geen hulpverplichting. Er wordt wel aangenomen dat beide partijen een overeenkomst kunnen sluiten om een soort onderhoudsverplichting in te stellen.

Aangezien er geen gemeenschap van goederen ontstaat, zijn er heel weinig patrimoniale gevolgen: goederen die men bezat vóór de samenwoning blijven eigen; goederen die elk van beide personen tijdens de samenwoning verwerven, blijven eigen; goederen die op beider naam worden aangekocht, worden onverdeelde eigendomvan de samenwonenden. Schuldeisers kunnen derhalve enkel de persoon aanspreken die de schuld heeft aangegaan en dit tot maximum het eigen aandeel. Ongehuwd samenwonenden die louter feitelijk samenwonen erven niet van elkaar. Wil je graag dat jouw overblijvende partner erft, dan moet je een testament opmaken of schenking doen waarbij rekening moet worden gehouden met de wettelijke reserve (zie verder).

Hoewel deze samenlevingsvorm dus noch primaire noch secundaire rechten en plichten doet ontstaan tussen de partners onderling, betekent dit niet dat er totaal geen rechtsregels de relatie kunnen beïnvloeden. Voor de personenbelasting bijvoorbeeld worden feitelijk samenwonenden beschouwd als alleenstaanden. Dit levert dus geen fiscaal voordeel op. Aan de andere kant, wat de successierechten (“erfbelasting”) betreft, worden gehuwden en samenwonenden in Vlaanderen volledig gelijkgeschakeld. De langstlevende partner is in Vlaanderen vrijgesteld van erfbelasting voor de nettowaarde van de gezinswoning en dit geldt dus ook voor de samenwonende, mits deze kan aantonen voldoende lang ononderbroken samengewoond te hebben vóór het overlijden en een gemeenschappelijke huishouding te hebben gevoerd. Ook in het sociaal recht worden feitelijk samenwonenden voor bepaalde aspecten behandeld als gehuwden of wettelijk samenwonenden.

c. Einde

Aan de feitelijke samenwoning komt een einde louter door de adreswijziging of het feitelijk vertrek van een van de partners.

B. Wettelijke samenwoning

a. Begrip

De wettelijke samenwoning is een samenlevingsvorm die, zoals de naam het zelf zegt, door de wet is geregeld. Ze is geïnspireerd op het huwelijk, maar is minder uitvoerig geregeld, en laat de partijen daardoor veel meer contractuele vrijheid. Oorspronkelijk had de wetgever de bedoeling om een soort mini-huwelijk voor personen van hetzelfde geslacht te creëren. Dit wijzigde toen in 2003 het huwelijk ook mogelijk werd voor hen.

Opdat de wettelijke gevolgen van toepassing zouden zijn, vereist de wettelijke samenleving wel een aantal formaliteiten. Een wettelijke samenwoning aangaan is dus een formele rechtshandeling. Er moet een verklaring worden afgelegd bij de ambtenaar van de burgerlijke stand, die in het bevolkingsregister wordt opgenomen.

b. Voorwaarden

Het toepassingsgebied is ruimer dan dat van het huwelijk, want het beperkt zich niet tot liefdesrelaties. Ook een andere relatie is mogelijk, bv. een vriendschapsrelatie of een ouder en een kind (bv. de voor haar moeder zorgende dochter) kunnen een wettelijke samenwoning aangaan. De enige voorwaarden zijn dat men handelingsbekwaam is en dat men op het moment van het verklaren van wettelijk samenwonen nog niet of niet meer gehuwd of wettelijk samenwonend is.

c. Gevolgen

Wettelijke samenwoning brengt een aantal rechtsgevolgen met zich mee. Deze gevolgen zijn niet zozeer voor de persoon. De wettelijke samenwoning verplicht niet tot effectieve samenwoning, noch zijn de partners elkaar getrouwheid, hulp en bijstand verplicht. Wel zijn er een aantal vermogensrechtelijke gevolgen. Wettelijk samenwonenden dragen naar evenredigheid van hun mogelijkheden bij in de lasten van het samenleven. Een schuld die een van de samenwonenden aangaat ten behoeve van het samenleven en de opvoeding van de (gemeenschappelijke) kinderen, verbindt ook de andere samenwonende hoofdelijk. Bij wettelijk samenwonenden kunnen schuldeisers dus beide personen aanspreken voor de volledige of de gedeeltelijke betaling van de schulden. Hierin verschilt de wettelijke samenwoning van de feitelijke samenwoning, waar men maximum het eigen aandeel kan aanspreken. Daarnaast behoudt, zowel in de feitelijke als in de wettelijke samenwoning, elk van de partners zijn eigen goederen, schulden en inkomsten. De gezinswoning van wettelijk samenwonenden is beschermd: ook al is de ene partner alleen eigenaar, hij of zij kan niet zonder instemming van de andere partner over die gezinswoning beschikken.

Ook wat het erfrecht betreft, zijn er een aantal voordelen. De langstlevende wettelijk samenwonende is ook een wettelijke erfgenaam (in tegenstelling tot de gehuwde langstlevende echtgenoot is dit wel slechts op een specifieke categorie van goederen toepasselijk) en kan dus erven zonder dat er een testament moet worden geschreven. In tegenstelling tot de langstlevende echtgenoot blijft het erfrecht van de langstlevende wettelijk samenwonende gelijk ongeacht met welke erfgenamen deze tot de nalatenschap komt. Zo verkrijgt deze het vruchtgebruik (zie Thema Goederenrecht) van de gezinswoning en huisraad. Het erfrecht van de langstlevende wettelijk samenwonende is wel geen reservatair erfrecht, wat betekent dat dit recht kan ontnomen worden bij testament.

Fiscaalrechtelijk biedt het wettelijk samenwonen ook voordelen. Wettelijk samenwonenden worden zoals gehuwden gelijk behandeld in de personenbelasting, inclusief het voordeel van een gezamenlijke aanslag in de belastingen.

Ongehuwde samenwoners moeten het niet doen, maar ze kunnen wel een en ander regelen met betrekking tot hun samenwoning. In een samenlevingscontractkunnen ze hun plichten en hun rechten met betrekking tot de vermogensrechtelijke aspecten van het samenwonen verfijnen, zodat er later geen discussies kunnen ontstaan. Feitelijk samenwonenden kunnen dit in een onderhandse akte, maar voor wettelijk samenwonenden is een notariële akte vereist.

d. Einde

De wettelijke samenwoning kan beëindigd worden doordat een van de partijen in het huwelijk treedt of overlijdt, door nietigverklaring, of door een schriftelijke verklaring bij de ambtenaar van de burgerlijke stand. Dit laatste kan eenzijdig gebeuren of met onderlinge overeenstemming. Van de verklaring van beëindiging wordt melding gemaakt in het bevolkingsregister.

C. Huwelijk

a. Begrip

Wanneer we het juridisch hebben over het huwelijk, dan bedoelen we het huwelijk dat wordt afgesloten voor de ambtenaar van de burgerlijke stand (in de volksmond wordt gesproken over “de trouw voor de wet”). Als een gevolg van de scheiding van kerk en staat moet het burgerlijk huwelijk het kerkelijk huwelijk voorafgaan. De inzegening van een christelijk huwelijk vóór de voltrekking van het wettelijk huwelijk is strafbaar.

Ons (oud) Burgerlijk Wetboek kent geen bepalingen over de verloving. In België is de verloving een instituut dat eigenlijk geen grote juridische waarde heeft. De verloving is een feitelijke toestand, een private aangelegenheid. Het enige wat juridisch telt, is het huwelijk. Daarvoor moet je totaal vrij jouw toestemming kunnen geven. De verbintenis om met elkaar te trouwen, druist hier tegen in: zo kan er geen schadevergoeding gevraagd worden wegens het verbreken van de verloving. Uitzondering hierop is wanneer de omstandigheden beledigend zouden zijn. Bepaalde rechtspraak vindt het fout als bijvoorbeeld een zwanger meisje zonder geldige reden verlaten wordt, andere dan weer niet. De verbreking van een verloving kan eventueel ook foutief zijn als ze met overdreven publiciteit of kosten gepaard gaat. Zo is er rechtspraak die de verbreking van een verloving in een zeer korte brief, na jaren verkering en nadat er een verlovingsfeest georganiseerd werd en een huwelijksdatum vastgelegd werd, als een onrechtmatige daad beschouwt.

b. Voorwaarden

i. Algemeen

Het huwelijk is een instituut waartoe twee personen uit vrije wil toetreden door middel van een formele overeenkomst met het oog op het tot stand brengen van een duurzame levensgemeenschap. De grond- en vormvereisten, de gevolgen en de ontbinding van het huwelijk worden wettelijk dwingend geregeld.

Sinds 2003 kunnen ook twee personen van hetzelfde geslacht met elkaar trouwen. Men wilde hiermee de discriminatie van homoseksuele of lesbische partners uitsluiten.

ii. Grondvoorwaarden

Niemand mag een huwelijk aangaan vóór de leeftijd van 18 jaar. In het verleden werd er een onderscheid gemaakt met betrekking tot de leeftijd waarop jongens en meisjes een huwelijk mochten aangaan wegens het verschil in lichamelijke rijpheid. Dit onderscheid op grond van geslacht werd echter opgeheven. Vroeger moesten de ouders steeds instemmen met het huwelijk. De tussenkomst van de ouders werd vereist om lichtzinnige huwelijken tegen te gaan. Deze verplichting is er enkel nog wanneer een minderjarige in het huwelijk wil treden. De toestemming van de ouders kan, bij eventuele weigering of onmogelijkheid, vervangen worden door een uitspraak van de familierechtbank.

Er is geen huwelijk wanneer er geen toestemming is. Dit is ook de reden waarom partijen in persoon moeten verschijnen bij de ambtenaar van de burgerlijke stand. Daarom is een postuum huwelijk niet mogelijk in België; de formaliteiten kunnen niet als vervuld beschouwd worden als de partijen niet voor de ambtenaar van de burgerlijke stand zijn verschenen. Dat sluit echter niet uit dat het wel degelijk mogelijk is om een huwelijk aan te gaan wanneer een van de partners niet lang meer te leven heeft en het koppel dus als het ware geen duurzame levensgemeenschap zal kennen. Een huwelijk in extremis is dus mogelijk.

In bepaalde gevallen zal er toch een probleem zijn bij de toestemming tot het huwelijk. Dit is het geval bij het schijnhuwelijk. Er is een schijnhuwelijk wanneer blijkt dat, hoewel een formele toestemming gegeven werd, het kennelijk niet de intentie was van (een van) de echtgenoten om een duurzame levensgemeenschap tot stand te brengen, maar enkel om een verblijfsrechtelijk voordeel te bekomen. Een schijnhuwelijk is daarom wel te onderscheiden van bijvoorbeeld een “postorderbruid”, waarbij de reden om te trouwen kunnen zijn om aan de eenzaamheid of aan de armoede te ontsnappen. In dat geval hebben de echtgenoten wel de intentie om een duurzame levensgemeenschap op te bouwen. Er moeten wel een aantal specifieke indicaties zijn voor het feit dat de partijen geen duurzame levensgemeenschap tot stand willen brengen: bv. ze verstaan elkaars taal niet, ze hebben elkaar nooit ontmoet vóór het huwelijk, er wordt een som geld betaald bij het aangaan van het huwelijk, een van de partijen woont duurzaam samen met iemand anders, ze kennen elkaars naam niet... Uit een geheel van omstandigheden moet blijken dat het om een schijnhuwelijk gaat. Eén element is op zich niet voldoende. Een schijnhuwelijk wordt meestal gesloten om, al dan niet via verwijzing naar de Belgische nationaliteit, een verblijfs- of arbeidsvergunning te verwerven. Vroeger verkreeg je automatisch de Belgische nationaliteit bij het huwelijk. Dat is vandaag niet meer het geval. Er bestaan strafsancties voor personen die betrokken zijn bij het sluiten van een schijnhuwelijk. Schijnhuwelijken worden ook burgerrechtelijk bestreden, via een vordering tot nietigverklaring, die door de echtgenoten kan en door het Openbaar Ministerie moet worden ingesteld.

Een persoon mag geen tweede huwelijk aangaan vooraleer het eerste ontbonden is, bv. door echtscheiding of door overlijden. Zo niet wordt er een situatie van bigamie of polygamie gecreëerd, wat strafbaar is. Bigamie doet zich wel eens voor bij een nieuw huwelijk van een echtgenoot die in het buitenland een echtscheiding heeft verkregen die nadien door België niet wordt erkend. Polygamie is in strijd is met de Belgische openbare orde.

Een huwelijk is ook verboden tussen bepaalde bloed- en aanverwanten. We kennen een absoluut huwelijksverbod ten opzichte van alle bloedverwanten in de rechte opgaande en nederdalende lijn (ouder-kind, grootouder-kleinkind). Ook een huwelijk in de zijlijn tussen broers/zussen is verboden. Er geldt ook een huwelijksverbod tussen oom en neef of nicht en tussen tante en neef of nicht, maar dit verbod heeft een relatief karakter: het kan opgeheven worden door de familierechtbank, net zoals het huwelijksverbod tussen bepaalde aanverwanten, met name tussen schoonouders en schoonkinderen en tussen stiefouders en stiefkinderen.

iii. De vormvereisten

Het huwelijk is een formele overeenkomst. De wettelijke voorschriften van de huwelijksaangifte en -voltrekking moeten op straffe van nietigheid nageleefd worden. Beide personen moeten aangifte doen van hun voornemen om te huwen bij de ambtenaar van de burgerlijke stand. Dit is de huwelijksaangifte. De personen moeten daarbij een aantal documenten voorleggen: de geboorteakte, het bewijs van identiteit, het bewijs van nationaliteit, het bewijs dat ze niet gehuwd zijn, dat ze ingeschreven zijn in het bevolkingsregister, en het eventuele huwelijkscontract dat werd afgesloten bij de notaris. De ambtenaar van de burgerlijke stand ondertekent de aangifte elektronisch. Na aangifte mag er de eerste 14 dagen geen huwelijk worden voltrokken. De huwelijksvoltrekking dient te gebeuren binnen de zes maanden.

Het huwelijk moet in het openbaar plaatsvinden, ten overstaan van de ambtenaar van de burgerlijke stand die de aangifte heeft ondertekend. Je moet in persoon verschijnen. In principe moet dit in het gemeentehuis gebeuren, maar andere openbare plaatsen met een neutraal karakter kunnen ook dienen voor deze functionaliteit. Neutraal wil zeggen bv. niet in een kerk, restaurant (ondanks het privaat karakter) of in een luchtballon. De aanwezigheid van getuigen is niet noodzakelijk. Het koppel kan wel één tot maximum vier getuigen aanduiden.

c. Gevolgen

i. Algemeen

Het huwelijk heeft heel wat persoonsrechtelijke en vermogensrechtelijke gevolgen. Het huwelijksvermogensrecht is het geheel van rechtsregels met betrekking tot de patrimoniale gevolgen van een huwelijkssluiting en huwelijksontbinding, zowel tussen de echtgenoten onderling als voor derden. Men spreekt hierbij over het primair huwelijksstelsel en het secundair huwelijksvermogensstelsel. Het primair huwelijksstelsel regelt de persoonlijke rechten en plichten en enkele vermogensrechtelijke. Het primair stelsel probeert zowel de autonomie van elk van de partners als de minimale gezinssolidariteit te garanderen, vooral wat de dagdagelijkse rechtshandelingen betreft. Deze bepalingen zijn dwingend voor alle gehuwden. Het secundair huwelijksvermogensstelsel regelt vooral het statuut en het beheer van het vermogen als geheel. Als partijen hierover geen huwelijksovereenkomst sluiten, dan geldt het wettelijk stelsel.

ii. Het primair huwelijksstelsel

Het primair huwelijksstelsel omvat de wederzijdse rechten en plichten van de echtgenoten. Dit is een geheel van wettelijke regels dat een aantal algemene gevolgen wil regelen van het huwelijk op persoonsrechtelijk en vermogensrechtelijk vlak en een soort van minimale solidariteit wil opleggen tussen echtgenoten.

Ten eerste zijn er de persoonlijke huwelijksverplichtingen: samenwoning, getrouwheid, hulp en bijstandsverplichting. Samenwoning betekent dat de echtgenoten gezamenlijk verblijf houden en dus samen eten en slapen. Deze samenwoningsverplichting geldt in de echtelijke verblijfplaats. Dit sluit niet uit dat elke echtgenoot een eigen woonplaats kan hebben. De echtelijke verblijfplaats kan dan de gezamenlijke woonplaats zijn of de woonplaats van een van de echtgenoten. Naast de plicht tot levensgemeenschap bestaat ook de plicht tot geslachtsgemeenschap, al kan men deze plicht niet afdwingen. In tegenstelling tot feitelijke en wettelijke samenwoningsrelaties, wordt bij een huwelijk met andere woorden wel een liefdesrelatie verondersteld te bestaan. Vroeger bleef bv. verkrachting tussen echtgenoten strafrechtelijk zonder gevolg: vandaag wordt dit echter wel vervolgd.

Als gevolg van de getrouwheidsverplichting dienen de echtgenoten zich te onthouden van geslachtelijke omgang met een ander dan de echtgenoot zolang het huwelijk duurt. Overspel is niet langer een specifieke grond tot echtscheiding. Een proces-verbaal waarin overspel wordt vastgesteld, kan wel nog altijd succesvol als bewijsmiddel worden aangehaald om aan te tonen dat het huwelijk onherstelbaar ontwricht is, wat dan weer wel een grond tot echtscheiding is.

De hulpverplichting is een soort onderhoudsverplichting tussen echtgenoten, op basis waarvan ze hun levensstandaard met elkaar moeten delen. In principe onderhouden echtgenoten elkaar in natura. Als dat echter onmogelijk is, kan er onderhoudsgeld geëist worden. De hulpverplichting blijft bestaan totdat de echtscheiding definitief is geworden. Het niet-naleven van de hulpverplichting kan aanleiding geven tot echtscheiding of scheiding van tafel en bed.

De bijstandsverplichting is het geheel van materiële zorgen en morele genegenheid waartoe echtgenoten gehouden zijn (bv. de verzorging van een zieke echtgenoot). Ook als deze verplichting niet nageleefd wordt, kan het gevolg de scheiding van tafel en bed of de echtscheiding zijn.

Beide echtgenoten dragen samen bij tot de lasten van hun huwelijk. Daarbij wordt zowel rekening gehouden met de inkomsten uit arbeid en kapitaal als met de prestaties in natura, zoals huishoudelijke taken of beroepshulp. Wat allemaal normale lasten van het huwelijk zijn, dient met het gewone gezond verstand benaderd te worden en kan van gezin tot gezin verschillen. In elk geval gaat het zowel om het materiële als om het morele welzijn van de partners en de kinderen die van het gezin deel uitmaken: het onderhoud van de echtgenoten, van de kinderen, de kosten van huisvesting, kleding, voeding, school, geneeskundige verzorging, vakantie, en ook de huur, het onderhoud of het verzekeren van een gezinswoning. Kosten verbonden aan de aankoop van een gezinswoning zijn ook lasten van het huwelijk: de hypothecaire lening, de terugbetaling van het kapitaal en de interesten daarop. De echtgenoten dienen bij te dragen in de lasten van het huwelijk naar vermogen. De levensstandaard van de echtgenoten is hierbij bepalend: de economisch sterkere echtgenoot is ertoe gehouden zijn levensstandaard met zijn partner te delen. “Naar vermogen” wil zeggen dat niet iedereen een gelijk aandeel moet leveren. In principe wordt de bijdrageplicht in natura uitgevoerd en omvat dit huishoudgeld, goederen die ter beschikking worden gesteld, goederen die worden aangekocht, de persoonlijke inzet, huishoudelijk werk presteren, vergezellen naar school enz.

Als de bijdrageplicht door omstandigheden niet in natura of van dag tot dag kan worden uitgevoerd, bijvoorbeeld in geval van een feitelijke scheiding, dan kan ze vervangen worden door een som geld die men onderhoudsgeld of alimentatie noemt. Als er echtelijke moeilijkheden zijn, kan de rechter ook de inkomsten- of sommendelegatie of ontvangstmachtiging toekennen. Dit houdt in dat de ene echtgenoot gemachtigd wordt om bepaalde inkomsten te innen die normaal aan de andere echtgenoot toekomen. Zo kan de rechter bepalen dat (een deel van) het loon van de ene echtgenoot moet worden gestort op de rekening van de andere.

De gezinswoning (en huisraad) is beschermd, omdat dit de essentiële basis is voor het gezinsleven. Het gaat hier om het onroerend goed dat als voornaamste woning dient. De bescherming bestaat er onder andere uit dat de echtgenoot die alleen eigenaar is van de gezinswoning, die niet alleen kan verkopen, schenken of verhuren. Hiervoor is de instemming van de andere echtgenoot vereist. Daarnaast heeft de langstlevende echtgenoot ook het recht op het vruchtgebruik van de gezinswoning na overlijden van de partner. De bescherming van het onroerend goed dat een van de echtgenoten gehuurd heeft, zelfs vóór het huwelijk, en dat nadien als gezinswoning gebruikt wordt, gaat heel ver. Men is immers van mening dat, wanneer dit een gezinswoning is, beide echtgenoten een gelijk en onverdeeld recht op de huur bezitten. Een huurcontract dat vroeger afgesloten werd door een van de echtgenoten, gaat plotseling van een exclusief naar een onverdeeld recht. De eigenaar krijgt als het ware een tweede huurder: naast de contractuele huurder wordt er eigenlijk een wettelijke huurder opgedrongen. Dit betekent dat als de eigenaar de huur wil opzeggen, hij dit aan elk van de echtgenoten te kennen moet geven.

In principe is er vrijheid van beroepskeuze. Iedere echtgenoot heeft het recht om een beroep (ongeacht of dat nu als werknemer, zelfstandige, ambtenaar enz. is) uit te oefenen zonder instemming van de andere echtgenoot. Indien de andere echtgenoot echter van oordeel zou zijn dat het beroep dat de echtgenoot uitoefent de belangen van het gezin schendt, kan hij naar de familierechtbank stappen. De rechtbank kan dan de uitoefening van een beroep verbieden. Eventueel kan dit ook leiden tot een wijziging van het huwelijksvermogensstelsel: in plaats van een gemeenschap van vermogen zou een stelsel van scheiding van goederen kunnen worden opgelegd, zodat de ene echtgenoot niet meer instaat voor de beroepsschulden van de andere.

Iedere echtgenoot ontvangt zijn inkomsten alleen. Daarenboven kan elke echtgenoot een bankrekening openen of een brandkast huren zonder toestemming van de andere. Hij of zij kan dan ook alle betalingen doen. De mogelijkheden om kredietoperaties te verrichten (bv. een lening aan te gaan) worden echter bepaald door het secundaire huwelijksvermogensstelsel waaronder de betrokkene valt (zie verder).

Onder inkomsten kan het salaris worden verstaan, maar ook huurgelden. Hoewel de echtgenoten hun inkomsten alleen ontvangen, kan het zijn dat ze daaraan verzaken, wanneer (een deel van) de inkomsten op een gemeenschappelijke rekening worden gestort. Het (Oud) Burgerlijk Wetboek stelt een soort rangorde vast bij de besteding van inkomsten. Inkomsten dienen bij voorrang besteed te worden om bij te dragen in de lasten in het huwelijk. Als aan die verplichting voldaan is, kan het overschot besteed worden aan de aanschaf van goederen, voor zover dit verantwoord is voor de uitoefening van het beroep. Een van de echtgenoten zou zich bijvoorbeeld een onroerend goed kunnen aanschaffen, maar alleen voor de uitoefening van het beroep. Wat er dan nog overschiet, is onderworpen aan de regels van het huwelijksvermogensstelsel van de echtgenoten. Bij een stelsel van scheiding van goederen zal het saldo uitsluitend door de betrokken echtgenoot bestuurd worden. In een wettelijk (gemeenschaps)stelsel is dat door beide echtgenoten.

Er is een hoofdelijkheid van toepassing op huishoudelijke en opvoedingsschulden. Iedere schuld die door een van de echtgenoten wordt aangegaan ten behoeve van de huishouding en de opvoeding van de kinderen (bv. aankopen kleding, elektriciteit, voedingswaren …) verbindt de andere echtgenoot hoofdelijk. Beide echtgenoten zijn gebonden door de schuld. Dat geldt zolang er een effectieve huishouding bestaat. Wat de opvoeding van de kinderen betreft, is die ook hoofdelijk, zelfs als er geen huishouding meer bestaat. De enige uitzondering is wanneer die schulden buitensporig zouden zijn.

Er bestaat de mogelijkheid om dringende en voorlopige maatregelen te eisen. Als het tot onenigheid komt tussen de partners over bepaalde aspecten van hun wederzijdse rechten en plichten, dan is de bevoegde rechtbank in principe de familierechtbank.

Als er een grove tekortkoming aan een huwelijksplicht vastgesteld wordt of de verstandhouding tussen de echtgenoten ernstig verstoord is, kan de rechter dringende voorlopige maatregelen bevelen, zoals het toekennen van een afzonderlijke verblijfplaats, het verbod van vervreemding van bepaalde goederen, het verbod om meubelen te verplaatsen, het voor gebruik toewijzen van goederen aan één echtgenoot, het blokkeren van rekeningen en het verbod om de eigen depositorekening nog zomaar te gebruiken, en bevelen dat het geld op een gezamenlijk depositoboekje wordt geplaatst. Geven de tekortkomingen aanleiding tot een definitieve breuk, dan komt het tot een echtscheiding.

iii. Het secundaire huwelijksvermogensstelsel

Het huwelijksvermogensrecht is het geheel van rechtsregels die de vermogensrechtelijke gevolgen van een huwelijk en zijn ontbinding bepalen zowel tussen echtgenoten als ten overstaan van derden. Een deel daarvan bestaat uit de hierboven beschreven dwingende regels van het primaire stelsel.

Het secundaire huwelijksvermogensstelsel bevat de regelen waarbinnen de echtgenoten vrij een stelsel kunnen kiezen en een huwelijksovereenkomst kunnen opmaken. Ze genieten daarbij een vrij ruime keuzevrijheid, in tegenstelling tot het primair stelsel (dat dwingend is en een aantal aspecten regelt zowel met betrekking tot de persoon van de gehuwden als met betrekking tot hun goederen). Het secundaire huwelijksvermogensrecht regelt het statuut van de huwelijksvermogens van de echtgenoten, hun rechten en verplichtingen ten opzichte van die vermogens en de verhouding tot derden. De basisidee is dat het primair stelsel op zich onvoldoende is. Het primair stelsel regelt enkel een aantal eerste gevolgen. Het secundaire huwelijksvermogensstelsel staat toe een aantal specifiekere maatregelen te nemen met betrekking tot de vermogens (vooral wat overblijft nadat aan de primaire verplichtingen is voldaan). In dit secundair stelsel worden in principe drie vermogens vastgesteld: het eigen vermogen van de ene echtgenoot, het eigen vermogen van de andere echtgenoot en het gemeenschappelijk vermogen. Deze vormen elk een eigen boedel met activa en passiva en ook een eigen bestuursregeling.

iv. Soorten huwelijksvermogensstelsels

Vóór de sluiting van het huwelijk kan je bij de notaris een huwelijksovereenkomst afsluiten (hiervan wordt melding gemaakt in de huwelijksakte en in het trouwboekje). Hoe je daarin de patrimoniale rechten regelt, daar ben je behoorlijk vrij in, mits de echtgenoten zich houden aan de primaire regels en geen inbreuk begaan op de regels van openbare orde en goede zeden.

Allereerst is er het wettelijk stelsel, dat van rechtswege van toepassing is, tenzij de echtgenoten een andersluidende huwelijksovereenkomst afsloten (aanvullend karakter van het wettelijk stelsel). Het wettelijk stelsel vertrekt van een scheiding van goederen (wat voor het huwelijk eigen was, blijft ook eigen) met een gemeenschap van aanwinsten (wat tijdens het huwelijk wordt verworven, wordt gemeenschappelijk). Dat is het basisstelsel. De wetgever was namelijk van oordeel dat dit het best beantwoordt aan de situatie van een gemiddeld gezin, waarbij echtgenoten bij aanvang niet te veel goederen hebben en de inkomsten uit arbeid van beide partners de voornaamste bron van inkomsten vormen. De idee van een zeker eigen vermogen vloeit voort uit de veronderstelling dat echtgenoten vóór het huwelijk toch al enig vermogen hebben en tijdens het huwelijk goederen om niet verwerven. Goederen om niet zijn goederen waarvoor niet betaald wordt, bv. door een schenking, een testament of een nalatenschap. Deze goederen behoren tot het eigen vermogen.

Naast het wettelijk stelsel bestaan er twee andere standaardstelsels (al zijn ook verdere tussenoplossingen mogelijk). Deze vallen onder de noemer “conventionele stelsels”, omdat zij door de echtgenoten worden overeengekomen in een huwelijksovereenkomst die verplicht bij notariële akte moet worden opgemaakt. Er is een “stelsel van algehele gemeenschap”, waarbij in vergelijking met het wettelijk stelsel alle baten verder worden uitgebreid. De andere mogelijkheid is een stelsel dat een zuivere scheiding van goederen met zich meebrengt.

In een eerste mogelijkheid pas je het wettelijk stelstel aan door het gemeenschappelijke vermogen uit te breiden. De partijen bepalen dat het gemeenschappelijk vermogen al hun tegenwoordige en toekomstige goederen zal omvatten en dat er dus een algehele gemeenschap zal bestaan. Zo vul je het wettelijk stelsel aan met een lijst van eigen goederen. Soms wordt dat om praktische redenen gedaan; je bent bijvoorbeeld eigenaar van een bouwgrond en daarop zal een gezinswoning worden gebouwd. Je brengt dat in om de gevolgen van het niet-inbrengen, zoals de vergoedingsregeling, te vermijden. Men ziet deze regeling bijvoorbeeld bij echtgenoten die op latere leeftijd in het huwelijk treden of kinderloos zijn en zoveel mogelijk de langstlevende echtgenoot willen bevoordelen.

Als tweede alternatief bestaat het stelsel van zuivere scheiding van goederen. In dit stelsel zijn er enkel twee eigen vermogens en blijven ook de inkomsten eigen. Er is dan geen gemeenschap, hoogstens een onverdeeldheid van alle goederen, waarvan het eigen karakter niet bewezen is. Met een stelsel van scheiding van goederen wil men de vermogensrechtelijke gevolgen van een huwelijk zoveel mogelijk beperken. In principe wordt alles gescheiden gehouden: actief-passief, bestuur enz. Dit gebeurt wel eens indien een echtgenoot bijvoorbeeld een risicodragend beroep heeft en hij zijn mede-echtgenoot wil beschermen tegen een eventuele schuldenlast veroorzaakt door een faillissement. De echtgenoten willen de inkomsten van hun vermogens niet vermengen. In een stelsel van scheiding van goederen zijn er bijgevolg maar twee vermogens: het eigen vermogen van elke echtgenoot. Elk blijft dus eigenaar van wat hij vóór het huwelijk bezat en van wat hij tijdens het huwelijk verkrijgt, op welke manier dan ook. Alle inkomsten blijven dus eigen. Er ontstaat hierdoor wel een zekere onverdeeldheid.

Zoals vermeld, zijn er tussen de twee vermelde conventionele stelsels nog talrijke tussenoplossingen mogelijk (bv. een scheiding van goederen met toegevoegd intern gemeenschappelijk vermogen, waarbij de aanwinsten gescheiden blijven, maar de echtgenoten in het huwelijksovereenkomst overeenkomen welke goederen wel of niet als gemeenschappelijk beschouwd zullen worden).

v. Activa en passiva wettelijk stelsel

Het wettelijk stelsel vertrekt vanuit de idee dat goederen die je verkregen hebt vóór het huwelijk en goederen die je om niet bekomt tijdens het huwelijk eigen goederen zijn. Het gaat om goederen eigen door hun oorsprong. Er zijn ook nog goederen eigen door hun aard, zoals de zogenaamde strikt persoonlijke goederen. Dat zijn goederen die eigen zijn ongeacht het tijdstip van de verkrijging en zonder dat enige vergoeding verschuldigd is, ook al werden die goederen met gemeenschapsgeld verkregen. Voorbeelden zijn kleding, voorwerpen voor persoonlijk gebruik, een diploma, familiale souvenirs, een postzegelverzameling, juwelen (tenminste als het gebruiksvoorwerpen zijn die niet bedoeld zijn als belegging). Naast het eigen vermogen bestaan er de baten van het gemeenschappelijk vermogen. Dit is de restcategorie. Deze bestaat uit de inkomsten uit beroepsbezigheden, de inkomsten en interesten uit eigen goederen (bv. opbrengsten die je bekomt uit een dividend dat wordt uitgekeerd) en schenkingen en legaten aan beide echtgenoten samen. Men wil hiermee niet alleen de echtgenoten laten bijdragen in het huwelijk, maar ook de gelijkheid tussen echtgenoten waarborgen (ze bouwen samen aan het gemeenschappelijk vermogen). Men wil niet enkel een gelijkheid tussen echtgenoten die hun inkomsten in hoofdzaak door arbeid verwerven, maar ook tussen echtgenoten die bijvoorbeeld inkomsten zouden verwerven uit opbrengsten uit eigen vermogen. Het recht op een pensioen is ook een eigen goed, maar dat geldt enkel voor het recht en niet voor de uitkering: de uitkering komt in de plaats van inkomsten uit arbeid en valt binnen het gemeenschappelijk vermogen.

Er bestaat een vermoeden dat bij gebrek aan bewijs van het eigen karakter van de goederen deze als gemeenschappelijk worden beschouwd.

Wat geldt langs de actieve kant, geldt ook langs de passieve kant. Er is een zeker parallellisme. Zo zijn er schulden die eigen zijn en schulden die gemeenschappelijk zijn. Welk vermogen gaat in de verhouding tussen de echtgenoten uiteindelijk de last van de schuld moeten dragen? Gemeenschappelijk zijn schulden die een last van het gemeenschappelijk vermogen vormen, terwijl eigen schulden, schulden zijn die slechts het persoonlijk vermogen van een schuldenaar bezwaren. Dit is niet alleen belangrijk tussen echtgenoten, maar ook ten overstaan van derden. Heeft een schuldeiser bijvoorbeeld enkel verhaal op de goederen van de echtgenoot-schuldenaar, of ook op het gemeenschappelijk vermogen, of ook op de goederen van de mede-echtgenoot?

Bij eigen schulden is het principe dat schuldeisers enkel verhaal hebben op het eigen vermogen van de echtgenoot-schuldenaar en op zijn inkomsten. Gemeenschappelijke schulden kunnen normaal verhaald worden op de drie vermogens. Er moet dus eerst altijd bepaald worden wat eigen schulden zijn en wat gemeenschappelijke schulden zijn. Eigen schulden zijn schulden die dateren van vóór het huwelijk of ten laste van erfenissen die tijdens het huwelijk aan iemand toevallen. Ook schulden die een echtgenoot heeft aangegaan tijdens het huwelijk, maar uitsluitend in het belang van zijn eigen vermogen, zijn eigen schulden. Als je bijvoorbeeld persoonlijke verbruiksvoorwerpen aankoopt, die echter geen huishoudschulden zijn, worden de schulden die je hiervoor aangaat, beschouwd als eigen schulden.

Gemeenschappelijke schulden zijn schulden waartoe beide echtgenoten zich verbonden hebben. Dat kunnen ook schulden zijn die een van de echtgenoten aangaat, maar duidelijk ten behoeve van de huishouding en de opvoeding van de kinderen. Het kunnen echter ook schulden zijn die iemand heeft aangegaan in het belang van het gemeenschappelijk vermogen, zoals de onderhoudskosten aan een eigen huis, waarvan de huuropbrengst gemeenschappelijk is, of verzekeringspremies. De regel is dat een eigen schuld van een echtgenoot in principe slechts kan worden verhaald op zijn eigen vermogen en zijn inkomsten, die zowel uit het vermogen kunnen komen, maar ook uit arbeid. Hoewel inkomsten uit arbeid vanaf hun ontstaan in het gemeenschappelijk vermogen vallen, zijn ze wel onderpand van een persoonlijke schuldeiser. Een schuldenaar moet met al zijn goederen instaan voor de betaling en zal zich door het huwelijk niet onvermogend kunnen maken.

Gemeenschappelijke schulden kunnen zowel verhaald worden op het eigen vermogen van elk van de echtgenoten, als op het gemeenschappelijk vermogen. Een schuldeiser kan hierbij kiezen. Iedere schuldeiser mag verhaal uitoefenen op alle goederen: zowel op het gemeenschappelijk vermogen, als op dat van de echtgenoten zelf. Hij mag dus kijken bij welke goederen hij wil beginnen: de goederen van de eigen persoon of de goederen van de gemeenschap.

vi. Bestuur

Bij het bestuur (dit omvat alle bevoegdheden van beheer, genot en beschikking) van de goederen wil men zoveel mogelijk de gelijkheid van beide echtgenoten respecteren. Elke echtgenoot bestuurt zelfstandig zijn eigen vermogen. Voor het gemeenschappelijk vermogen is het gelijktijdig bestuur de regel. De ene of de andere echtgenoot kan daarbij alleen de nodige (rechts)handelingen stellen om het gemeenschappelijk vermogen te besturen, waarbij de ene echtgenoot verplicht is de bestuurshandelingen van de andere te respecteren. Beide echtgenoten kunnen zo afzonderlijk in het belang van de huishouding en de opvoeding van de kinderen eigen beslissingen nemen, die de andere moet eerbiedigen. Een echtgenoot kan bijvoorbeeld alleen geld afhalen van een gemeenschappelijke rekening of een wasmachine kopen. Voor enkele belangrijke handelingen geldt echter een gezamenlijk bestuur, wat wil zeggen dat beide echtgenoten toestemming moeten verlenen. Dit is voornamelijk zo bij bepaalde gewichtige handelingen, bijvoorbeeld als je een huis koopt of als je de gezinswoning verkoopt.

Alleenbestuur impliceert ten slotte dat de bestuursbevoegdheid exclusief aan een van de echtgenoten toekomt, zoals met betrekking tot de ontvangst van eigen inkomsten of het bestuur van beroepsgoederen.

vii. Einde huwelijksvermogensstelsel

Het wettelijk of gekozen huwelijksvermogensstelsel wordt ontbonden als een van de echtgenoten overlijdt of bij echtscheiding. Dit impliceert dat het gemeenschappelijk vermogen moet worden verdeeld. Hiertoe moet een boedelbeschrijving worden gemaakt van de gemeenschappelijke en de eigen goederen en schulden. Men wil daarmee de omvang van de onverdeeldheid vaststellen. Daarna volgt een vereffening en een verdeling. De partijen zijn niet verplicht dit te doen. Het gebeurt niet automatisch. Bij ontbinding door echtscheiding zal dit wel steeds zo zijn. Bij overlijden zal de langstlevende echtgenoot echter dikwijls de onverdeeldheid met de kinderen verderzetten. De vereffening heeft tot doel de rechten van de echtgenoten op het gemeenschappelijk vermogen vast te stellen en ieders aandeel te bepalen. De rechten en schulden van elke echtgenoot ten opzichte van het gemeenschappelijk vermogen en omgekeerd worden vastgesteld en ook de rechten en schulden van het gemeenschappelijk vermogen tegenover derden en omgekeerd. Zo worden de drie vermogens vastgesteld.

Daarnaast kan het huwelijksvermogensstelsel ontbonden worden in het kader van een conventionele of gedwongen wijziging van stelsel, zoals bij een overgang van het wettelijk stelsel naar een zuivere scheiding van goederen.

d. Einde huwelijk, in het bijzonder echtscheiding

Als aan een van de grondvoorwaarden niet is voldaan, kan een huwelijk nietig verklaard worden. Het wordt dan eigenlijk geacht nooit te hebben bestaan, al kunnen sommige gevolgen behouden blijven, zoals de afstamming die op basis van het huwelijk werd gevestigd. Als het huwelijk wel geldig tot stand is gekomen, kan het enkel eindigen door het overlijden van een van de echtgenoten of door echtscheiding. Als de liefde voorbij is, moet je het huwelijk immers kunnen ontbinden. Niemand kan verplicht worden getrouwd te blijven. Hierbij is de schuld geen echtscheidingsgrond meer (deculpabilisering). Dat wil niet zeggen dat de schuld of de fout volledig verdwenen is. Ze kan een rol spelen bij de bewijslast om te spreken van de onherstelbare ontwrichting van het huwelijk en ook bij de toekenning van eventuele alimentatie.

i. Vormen van echtscheiding

Er bestaan nog maar twee echtscheidingsgronden en echtscheidingsprocedures: de echtscheiding op grond van onherstelbare ontwrichting van het huwelijk (EOO) en de echtscheiding door onderlinge toestemming (EOT).

Er is sprake van een EOO wanneer de voortzetting van de huwelijkse samenleving of de hervatting ervan onmogelijk is geworden ten gevolge van ontwrichting. Niet de schuld is hierbij belangrijk, maar de maatschappelijke werkelijkheid. Een van de echtgenoten neemt het initiatief hiertoe, of beiden samen.

In de eerste plaats kan die ontwrichting worden bewezen door feiten zoals overspel, gewelddaden, mishandelingen, grove beledigingen, het verlaten van de echtelijke woonst … (veel van deze elementen waren vroeger gronden voor een echtscheiding op grond van schuld). Het is relevant dat de primaire huwelijksverplichtingen geschonden worden. Veel hangt af van de ernst van de feiten, minstens van de ernst die de partner eraan toekent. Overspel bijvoorbeeld is als dusdanig geen grond tot echtscheiding, maar kan gezien worden als een gedrag dat verder samenleven onmogelijk maakt. Het bestaan van de fout van een echtgenoot kan de oorzaak of het gevolg zijn van het bewijs van de ontwrichting van het huwelijk.

In de tweede plaats wordt het huwelijk (onweerlegbaar) vermoed onherstelbaar ontwricht te zijn wanneer de echtgenoten gedurende een bepaalde periode feitelijk gescheiden leven. Dit betekent dat de beide echtgenoten niet meer onder hetzelfde dak leven en dus op een verschillend adres wonen. Hierbij kan vervolgens een onderscheid worden gemaakt tussen de situatie waarbij een van beide echtgenoten de echtscheiding vordert, dan wel beide echtgenoten uit de echt willen scheiden. Terwijl je ten minste een jaar feitelijk gescheiden moet leven indien slechts één echtgenoot de echtscheiding vordert, volstaan zes maanden indien ze samen vorderen. Is deze wettelijk bepaalde duurtijd van feitelijke scheiding bereikt, dan kan de familiebank op de inleidende zitting de echtscheiding onmiddellijk uitspreken.

De derde manier om ontwrichting aan te tonen is door tweemaal te verschijnen voor de familierechtbank en de initiële wil tot echtscheiding te herhalen. Deze vorm van bewijs kan door de echtgenoten gezamenlijk of afzonderlijk aangebracht worden. De herhaling van de initiële wil tot echtscheiding wordt gedaan wanneer de feitelijke scheiding nog niet lang genoeg geduurd heeft (om op de tweede manier de EOO te bekomen). Op de inleidende zitting wordt dan nog een tweede zittingsdag afgesproken (waarvan het ogenblik wettelijk bepaald is).

De echtscheiding wordt uitgesproken door de familierechtbank na een vordering bij dagvaarding of verzoekschrift. Meestal zal een advocaat je vertegenwoordigen. De rechter kan echter ook de persoonlijke verschijning bevelen. In geschillen over de afzonderlijke verblijfplaatsen, het ouderlijk gezag, de pleegzorg, de verblijfsregeling en het recht op persoonlijk contact met een minderjarig kind en de onderhoudsverplichtingen moeten partijen steeds persoonlijk aanwezig zijn op de inleidingszitting. In alle zaken die betrekking hebben op de minderjarige kinderen moeten, tenzij de rechter anders beslist, partijen in persoon verschijnen op de inleidingszitting, de zittingen waarop de vragen aangaande de kinderen worden besproken en de pleitzittingen. Het echtscheidingsvonnis moet worden betekend tussen de partijen. Vanaf het moment dat het vonnis in kracht van gewijsde is gegaan, zal de griffier het vonnis melden op de huwelijksakte in de DABS. Dit is belangrijk opdat de echtscheiding gevolgen zou hebben voor derde partijen.

Tijdens de echtscheidingsprocedure is het mogelijk om een aantal voorlopige maatregelen te vorderen die door de familierechtbank worden bevolen. Deze maatregelen kunnen betrekking hebben op de persoon (afzonderlijke verblijfplaats), de alimentatie of de uitoefening van het ouderlijk gezag over de kinderen (kan aan een van de ouders worden toegekend, maar op voorwaarde van persoonlijk contact voor de andere ouder). Men kan ook de levensstandaard bekijken om een alimentatie tussen echtgenoten toe te kennen.

Een tweede vorm van echtscheiding is de echtscheiding door onderlinge toestemming (EOT). In tegenstelling tot vroeger is de hele procedure erg vereenvoudigd (er bestaat geen minimumleeftijd meer noch een minimale huwelijksduur). Men vertrekt vanuit een dubbel idee: enerzijds moet er een volgehouden toestemming zijn tot echtscheiding vanwege beide echtgenoten, maar daarnaast moeten er ook voorafgaande schriftelijke overeenkomsten zijn over alle gevolgen van de echtscheiding.

De echtgenoten moeten vooraf een regelingsakte opstellen. Hierin worden hun wederzijdse rechten bepaald met betrekking tot hun goederen en schulden (een conventionele vereffening-verdeling). Daarnaast moeten ze ook een familierechtelijke overeenkomst afsluiten. Deze regelt afspraken over de kinderen (gezag en verblijf of contact, alsook kinderalimentatie) en de eventuele uitkering die de ene echtgenoot aan de andere echtgenoot moet betalen tijdens de echtscheidingsprocedure en na de EOT. Er is geen wettelijke onderhoudsverplichting tussen gewezen echtgenoten na een echtscheiding door onderlinge toestemming.

Mettertijd is de procedure voor echtscheiding met onderlinge toestemming steeds verder vereenvoudigd. Vandaag verloopt de procedure principieel volledig schriftelijk. De echtgenoten kunnen wel nog persoonlijk moeten verschijnen om toelichting te geven over hun overeenkomsten in verband met de kinderen.

De afgesloten overeenkomsten zijn bindend. Het is wel mogelijk dat beide partijen na de EOT in onderling akkoord de overeenkomsten wijzigen. Een eenzijdig gevorderde wijziging kan enkel worden bekomen met betrekking tot de familierechtelijke overeenkomsten.

Ten slotte moet nog melding worden gemaakt van de scheiding van tafel en bed. Hoewel deze regeling wettelijk nog bestaat, wordt ze in de praktijk nog zelden toegepast. Scheiding van tafel en bed verschilt van echtscheiding doordat ze niet leidt tot de ontbinding van het huwelijk. Men zit als het ware tussen het huwelijk en een echtscheiding in: “het huwelijk wordt op een waakvlam gezet”. Een aantal typische huwelijkse verplichtingen vallen immers weg, zoals de samenwoningsverplichting en de plicht tot bijstand. De getrouwheidsplicht en hulpverplichting blijven wel bestaan. Deze regeling werd in het verleden wel eens toegepast bij een ontwricht huwelijk, waarbij men om godsdienstige redenen geen echtscheiding wilde. Het gevolg is dat je jezelf, maar ook je mede-echtgenoot verbiedt om een nieuw huwelijk aan te gaan. Er komt ook een verdeling van de goederen tot stand.

ii. Gevolgen van de echtscheiding

Er zijn gevolgen voor de persoon van de gehuwde: de ex-echtgenoten kunnen hertrouwen en erven niet meer van elkaar. Er zijn geen specifieke gevolgen voor de kinderen, maar aangezien beide ouders niet meer bij elkaar wonen, moet wel een verblijfsregeling voor de kinderen worden bepaald. Zo wordt vaak gekozen voor verblijfsco-ouderschap, wat betekent dat de kinderen in principe evenveel tijd doorbrengen bij elk van de ouders, al kan daar van afgeweken worden. Dat verblijfsco-ouderschap dient te worden onderscheiden van het gezagsco-ouderschap: zonder andersluidend akkoord of beslissing blijven beide ouders ook na de echtscheiding het ouderlijk gezag gezamenlijk uitoefenen en nemen ze dan ook de belangrijke beslissingen in overleg.

Indien een onderhoudsbijdrage voor de kinderen wordt bevolen door de rechter, dan stelt de wet dat acht criteria het bedrag van deze kinderalimentatie bepalen: de aard en het bedrag van de middelen van elk van de ouders, de gewone kosten waaruit het budget voor het kind is samengesteld, de aard en verdeling van de buitengewone kosten, de verblijfsregeling en de bijdrage in natura van elk van de ouders, het bedrag van de kinderbijslag alsook van andere sociale en fiscale voordelen, eventuele inkomsten die de ouders genieten uit het genot van de goederen van de kinderen, het aandeel van elk van de ouders in de tenlasteneming van kosten voor huisvesting, onderhoud, opvoeding, opleiding en ontplooiing van het kind en eventuele bijzondere omstandigheden. De rechter moet in de motivering van zijn vonnis met al deze criteria rekening houden.

Sluiten de ouders een kinderalimentatieovereenkomst, dan moeten zij ook het overeengekomen bedrag rechtvaardigen en motiveren aan de hand van een of meer van deze acht parameters (om de rechter toe te laten bij een later wijzigingsverzoek met kennis van zaken te kunnen oordelen of de nodige nieuwe elementen al dan niet aanwezig zijn). Zowel de overeenkomst als het vonnis moeten een aantal verplichte vermeldingen bevatten, zoals de mogelijkheid van een ontvangstmachtiging bij wanbetaling en de opdracht en de gegevens van de Dienst voor alimentatievorderingen (DAVO), die voorschotten kan toekennen en kan worden ingeschakeld voor de inning en invordering van kinderalimentatie.

Dan zijn er ook gevolgen met betrekking tot persoonlijk onderhoudsgeld (onderhoudsuitkering) voor de ex-echtgenoot. Beide partijen kunnen hierover samen afspraken maken (bij EOO en EOT) of de behoeftige echtgenoot kan er (enkel bij EOO) aanspraak op maken via een vordering voor de rechtbank. Om de hoogte van een onderhoudsuitkering na EOO te bepalen, moet er naar de toepasselijke referentiestandaard gekeken worden. Dit is de staat van behoefte en eigen draagkracht van de uitkeringsgerechtigde en ook de draagkracht van de onderhoudsplichtige. De economisch zwakste ex-echtgenoot is principieel behoeftig, maar zal niet altijd een onderhoudsuitkering krijgen. Er is alleszins een bovengrens: de uitkering mag nooit meer bedragen dan een derde van de inkomsten van de schuldenaar. De onderhoudsuitkering is ook in tijd beperkt: ze kan niet langer duren dan een termijn gelijk aan de duur van het huwelijk. Bij een nieuw huwelijk of nieuwe wettelijke samenwoning van de echtgenoot die er recht op had, wordt de uitkering sowieso stopgezet.

De rechtbank kan echter weigeren om een uitkering toe te kennen indien de verweerder bewijst dat de verzoeker een zware fout heeft begaan, die de verdere samenleving onmogelijk gemaakt heeft (bv. overspel).

Ten slotte zijn er gevolgen voor het huwelijksvermogensstelsel, dat ontbonden wordt (zie hierboven).