A. Het boekhoud- en jaarrekeningenrecht
Wie een boekhouding moet voeren en een jaarrekening opmaken, wordt uitdrukkelijk geregeld in boek III van het Wetboek van Economisch Recht. De wet wil dat er een duidelijk vermogensbeeld is van elke onderneming en schrijft daarvoor de algemene regels inzake boekhouding voor (voorstelling van de jaarrekening, waarderingsregels, wijze van controle en openbaarmaking) en bepaalt welke ondernemingen een volledige, dan wel een vereenvoudigde, boekhouding moeten of kunnen voeren. De parameters die bepalen of een onderneming klein of middelgroot (kmo), of groot is, zijn de totale omzet, het balanstotaal en het personeelsbestand. Voor bepaalde categorieën van ondernemingen, zoals kredietinstellingen, gelden bijzondere regelingen.
Diverse wetten regelen bovendien de beroepen, hun organisatie en wat de taken zijn die hen worden toebedeeld in het kader van de vermogenstoestand van ondernemingen. De wet regelt het beroep van de bedrijfsrevisor die moet instaan voor de controle van de financiële cijfers van de bedrijven (zie de website van het Instituut voor Bedrijfsrevisoren: www.ibr-ire.be). Ook de beroepen van accountant, belastingconsulent en erkend boekhouder zijn wettelijk geregeld (zie de website van het Institute of Accountants and Tax Consultants (www.itaa.be), een fusie van het vroegere Instituut van de Accountants en de Belastingconsulenten en het Beroepsinstituut van Erkende Boekhouders en Fiscalisten: de accountant kreeg de nieuwe naam gecertificeerd accountant, de belastingconsulent de naam gecertificeerd belastingadviseur en de vroegere erkend boekhouder is nu (gewoon) accountant. Er wordt ook meer en meer gepoogd om internationale boekhoudnormen door te voeren om de situatie van onze bedrijven ook voor buitenlanders transparanter te maken.
B. Belangrijke handelstussenpersonen
Boek X van het Wetboek van Economisch Recht regelt de rechten en plichten van de handelsagent. De handelsagentuurovereenkomst is een overeenkomst waarbij de ene partij, de handelsagent, door de andere partij, de principaal, zonder dat hij onder diens gezag staat, permanent en tegen vergoeding belast wordt met het bemiddelen en eventueel het afsluiten van zaken in naam en voor rekening van de principaal. De handelsagent deelt zijn werkzaamheden naar eigen goeddunken in en beschikt zelfstandig over zijn tijd. Doordat de wet een uitvoering is van een Europese richtlijn zijn er grote gelijkenissen in de wettelijke regelingen van de afzonderlijke lidstaten. De wet bepaalt op welke vergoeding de agent recht heeft, welke de beëindigingsmogelijkheden zijn van de partijen en in welke omstandigheden de agent, na beëindiging van de overeenkomst, nog recht heeft op een uitwinnings- of andere vergoeding. De uitwinningsvergoeding is een vergoeding die de opdrachtgever of principaal moet uitbetalen voor de blijvende voordelen die hij nog zal ondervinden bij het cliënteel die de agent bewerkt heeft en waarop de agent dus nog commissie had kunnen verwerven.
De handelsagent is te onderscheiden van de handelsvertegenwoordiger die gelijkaardige activiteiten kan ontwikkelen, maar dan in het kader van een arbeidsovereenkomst en dus in dienstverband.
Een concessie van alleenverkoop is een raamovereenkomst waarbij iemand (de concessiegever) aan een ander (de concessionaris) het recht verleent om in een bepaalde regio goederen te verkopen die de eerstgenoemde vervaardigt, invoert of verdeelt. De overeenkomst regelt verschillende verplichtingen die de partijen elkaar wederzijds opleggen (bv. wat betreft gebruik van logo’s, publiciteit, prijzenpolitiek …). Het mededingingsrecht moet daarbij gerespecteerd worden. De wet regelt alleen de rechten en verplichtingen naar aanleiding van de beëindiging van de overeenkomst en wil de concessienemer of concessionaris beschermen (zie titel 3 van boek X WER).
C. De cheque en de wisselbrief
Door de toename van het elektronische betalingsverkeer, met als gevolg onder meer de uiteindelijke afschaffing van de eurocheque, is de rechtsfiguur van de cheque, net zoals de wisselbrief en het orderbriefje (art. VII.216/77-80 WER), vrijwel volledig in onbruik geraakt.
De cheque (art. VII.216/101-169 WER) vertoont grote gelijkenissen met de wissel (art. VII.216/2-76 WER). Het is een handelseffect dat een onvoorwaardelijke opdracht bevat, gegeven aan een betrokkene (de facto de bank), tot betaling op zicht van een geldsom aan de trekker zelf (de ondertekenaar van de cheque) of – meestal – aan een derde (de geadresseerde of toonder). In tegenstelling tot de wissel, is een cheque altijd betaalbaar op zicht en moet de betrokkene altijd een bankinstelling zijn of een daarmee gelijkgestelde kredietinstelling.
Omdat de verbintenis tot betaling van de cheque volledig losstaat van de onderliggende rechtsverhouding (bv. de verkoop waarvoor de prijs per cheque betaald is), noemt men dit een abstracte verbintenis. De trekker of betrokkene kunnen zich dus in de regel niet verzetten tegen uitbetaling aan de aanbieder wegens betwistingen over de onderliggende overeenkomst. Zo zal de koper die betaalde met een cheque (of zijn bank) de uitbetaling niet kunnen weigeren omdat er ondertussen gebreken aan de verkochte zaak gebleken zouden zijn.
D. De wet ter bestrijding van betalingsachterstal bij handelstransacties
Omdat vastgesteld werd dat bij een op de vier gevallen waarin een ondernemer insolvent is een betalingsweigering of -achterstand bij zijn klanten aan de oorzaak zou liggen, voorziet de wet van 2 augustus 2002 betreffende de bestrijding van de betalingsachterstal bij handelstransacties in uitvoering van een Europese richtlijn meer middelen voor de ondernemers om hun schuldvorderingen te innen en debiteuren aan te zetten om vrijwillig en tijdig aan hun betalingsverplichtingen te voldoen.
De wet creëert een wettelijke betalingstermijn van dertig dagen. Iedere betaling van een handelstransactie moet binnen deze termijn gebeuren, zelfs zonder dat dienaangaande iets bedongen moet zijn. Uiteraard neemt dit niet weg dat conventioneel afspraken kunnen worden gemaakt dat andere termijnen of contante betaling gelden, maar wanneer de schuldeiser een KMO is en de schuldenaar dit niet is, mogen de conventionele bepalingen geen betalingstermijnen voorzien langer dan zestig dagen, waarmee duidelijk de bescherming van kleine bedrijven tegen de macht van de grotere beoogd wordt.
Wanneer de schuldenaar niet betaalt binnen de afgesproken termijn of binnen de wettelijke termijn van dertig dagen, is automatisch verwijlintrest verschuldigd vanaf de daaropvolgende dag. De intrestvoet wordt bepaald bij koninklijk besluit. In tegenstelling tot wat in het burgerlijk recht geldt, is een ingebrekestelling niet nodig om deze verwijlrente te doen lopen.
De wet creëert vervolgens een geheel nieuw systeem van bijkomende schadeloosstelling. De schuldeiser kan, bovenop de verwijlintresten en de vergoeding van de gerechtskosten, een redelijke schadeloosstelling vorderen voor alle invorderingskosten, veroorzaakt door de laattijdigheid van zijn medecontractant.
Kenmerkend voor de Wet betreffende de invordering van handelsschulden is dat deze keer niet de consument, maar de ondernemer zelf bescherming krijgt en dit in zijn relaties met andere ondernemers of instanties.
E. Betalingsbevel voor onbetwiste ondernemingsschulden
De artikelen 1394/20 tot 1394/27 van het Gerechtelijk Wetboek voorzien in een buitengerechtelijke procedure voor de invordering van onbetwiste geldschulden in ondernemingszaken (de zogenaamde IOS-procedure). Het is dus een alternatief voor de (meer formele en duurdere) gerechtelijke procedure bij middel van dagvaarding. In tegenstelling tot de gewone procedure, komt er pas een tegensprekelijk debat tot stand als de schuldenaar reageert nadat de schuldeiser al een titel bekomen heeft. Het gaat dus essentieel om de invordering van onbetwiste schulden. Er wordt geen onderzoek gevoerd naar de gegrondheid van de vordering (tenzij de schuldenaar reageert).
In deze buitengerechtelijke procedure speelt de advocaat van de schuldeiser als het ware de rol van eerste rechter, want hij dient na te gaan of de schuld effectief niet betwist is. Er wordt vervolgens aangemaand door de gerechtsdeurwaarder, met toevoeging van alle bewijsstukken. Als de schuldenaar niet binnen de maand reageert, maakt de deurwaarder een pv van niet-betwisting op. Dit wordt dan uitvoerbaar verklaard door een magistraat van het centraal bestand van beslagberichten. De schuldeiser kan vrij kiezen of hij deze minnelijke dan wel een gerechtelijke procedure verkiest, zolang hij geen misbruik van procedure pleegt door de wederpartij nodeloos op bijkomende kosten te jagen.
F. Consumentenrecht als onderdeel van het ondernemings- en economisch recht
Sommigen beschouwen het consumentenrecht als een aparte rechtstak, terwijl anderen het integraal in het ondernemings- en economisch recht thuisbrengen. Zonder op deze discussie over het geslacht van de engelen in te gaan, raken we bij wijze van voorbeeld even de bescherming inzake marktpraktijken of handelspraktijken aan. Het Wetboek van Economisch Recht regelt dwingend de manier waarop een ondernemer of dienstverlener de consument moet voorlichten (prijsaanduiding, etikettering, reclame) en verbiedt uitdrukkelijk een aantal onrechtmatige bedingen die het evenwicht van de rechten en verplichtingen tussen ondernemer en consument kunnen verstoren. De wet regelt ook uitdrukkelijk een aantal specifieke marktpraktijken, zoals het verbod op verkopen met verlies, uitverkopen, het gebruik van waardebonnen, het aangaan van overeenkomsten op afstand (televerkoop) enz. Deze specifieke verbodsbepalingen staan steeds in een gespannen relatie met het principe van de vrijheid van ondernemen en de vrije markt. De wet beschermt verder de vrije concurrentie door algemeen alle oneerlijke handelsgebruiken te verbieden.
Zowel de consument als een benadeelde concurrent kunnen, op basis van de wet naar de voorzitter van de ondernemingsrechtbank stappen, die zetelt zoals in kort geding, en vragen de staking te bevelen van de strijdige handelingen, eventueel op straffe van een dwangsom. Daarnaast voorziet de wet ook strafsancties tegen diegenen die bepaalde inbreuken begaan. Deze laatste bepalingen behoren bijgevolg niet alleen tot het handels- en economisch recht en het consumentenrecht, maar tevens ook nog eens tot het bijzonder strafrecht.
Consumenten kunnen met klachten terecht bij de Consumentenombudsdienst (www.consumentenombudsdienst.be). De dienst geeft inlichten over de mogelijkheden voor het oplossen van een consumentengeschil buiten het gerecht, ontvangt consumentenklachten en geeft die door aan de bevoegde dienst, en kan ook zelf klachten behandelen met het oog op een minnelijke oplossing wanneer geen andere ombudsdienst bevoegd is.
G. Bank- en beursrecht
Door het complexer en intenser worden van het zuiver financiële verkeer ziet de wetgever zich steeds meer verplicht om regulerend in te grijpen. Zowel het bankwezen als het beursgebeuren worden strikt gereglementeerd en gecontroleerd om te vermijden dat er zich maatschappelijke drama’s zouden voordoen, zoals in vroegere tijden gebeurd is naar aanleiding van het faillissement van banken of beursmaatschappijen. Het spaarwezen is immers een belangrijke steunpilaar voor de sociaaleconomische stabiliteit. De Nationale Bank van België staat in voor de macro-economische stabiliteit van het financiële stelsel, maar houdt ook individueel toezicht op de meeste financiële instellingen. Dit is het zogenaamde “microprudentiële” toezicht.
Daarnaast is er de Autoriteit voor Financiële Diensten en Markten (FSMA). De belangrijkste taken van de FSMA zijn: toezicht op de financiële markten en genoteerde vennootschappen, gedragstoezicht, producttoezicht, toezicht op financiële dienstverleners en tussenpersonen, en toezicht op de aanvullende pensioenen en bijdragen tot een betere financiële vorming. De FSMA heeft een wijde waaier aan mogelijke sancties, zoals waarschuwingen formuleren, een aandeel schorsen, boeten en dwangsommen opleggen, alsook vergunningen schorsen en schrappen.
H. Bijzondere ondernemingsovereenkomsten
De bijzondere overeenkomsten worden doorgaans als een specifiek onderdeel van het burgerlijke recht beschouwd (zie het thema Bijzondere overeenkomsten). Sommige van deze overeenkomsten zijn voor het ondernemingsgebeuren echter zo belangrijk dat zij soms in het ondernemingsrecht worden ondergebracht. We beperken ons er toe de voornaamste van deze overeenkomsten aan te halen.
a. Handelshuur
Hoewel geregeld in het (oud) Burgerlijk Wetboek, is de handelshuurovereenkomst onmiskenbaar een ondernemingscontract en zelfs sensu stricto een handelscontract. De wetgever heeft dwingende afwijkingen ingevoerd op het gemene huurrecht vanuit de idee dat de plaats waar een kleinhandel of ambachtsman in contact komt met het publiek voor de uitbating van bijzonder belang is. De afwijkende beschermingsmechanismen bestaan uit de gegarandeerde minimumduur van negen jaar, het recht van de huurder om het gehuurde goed aan de noden van de uitbating aan te passen en het recht tot drie keer toe een vernieuwing voor negen jaren te vragen (eventueel aan nieuwe voorwaarden, die, bij gebrek aan akkoord, door de vrederechter bepaald worden), de mogelijkheid om de huur over te dragen of onder te verhuren en het voorzien in een wettelijke vergoeding wanneer aan de huurder de vernieuwing wordt geweigerd (zie het thema Bijzonder overeenkomsten).
b. Licenties
De licentieovereenkomst is een contract waarbij, doorgaans tegen vergoeding (royalties), de houder van een intellectueel recht of een daarmee verwant recht, zoals knowhow, aan een ander toestemming verleent om bepaalde exploitatiedaden te doen die anders in monopolie aan deze houder van het recht toebehoren (zie het thema Intellectuele rechten). Het betreft een onbenoemde overeenkomst waarop per analogie bepaalde regels van het huurrecht worden toegepast. Zo moet de licentiegever de licentienemer vrijwaren tegen rechtsstoornissen. Dit impliceert dat hij zowel de geldigheid van het recht als het ongestoorde genot moet garanderen.
c. Franchising
Franchising is een bijzondere vorm van licentieovereenkomst, waarbij een onderneming tegen vergoeding en binnen bepaalde voorwaarden het recht verleent op de exploitatie van een merk of van een handelsformule, geconcretiseerd in een embleem, en waarbij daarenboven bijstand en geregelde diensten worden verstrekt om de exploitatie te vergemakkelijken. De plaatselijke verkooppunten werken dan in eigen naam en voor eigen rekening, maar treden naar buiten als plaatselijke vestiging van de distributieketen. Heel wat bekende winkelketens werken volgens deze formule. De franchisegever kan op deze manier met minimale investeringen de markt met zijn merk of producten bewerken, terwijl de franchisenemer kan terugvallen op de naambekendheid en de marktervaring van zijn medecontractant.
Het Europees Hof van Justitie heeft aanvaard dat de uitbouw van een franchisingsysteem, mits bepaalde voorwaarden gerespecteerd worden, verenigbaar is met de regels van vrije mededinging. Aan de andere kant stelde de wetgever vast dat er talloze misbruiken bestaan, waarbij een gemotiveerde maar onervaren beginnende handelaar vaak tegen onredelijke voorwaarden in een systeem stapt dat nadien een zeepbel blijkt te zijn. Het zijn deze praktijken die bij uitstek geviseerd worden in de wettelijke regeling betreffende de precontractuele informatie bij commerciële samenwerkingsovereenkomsten, voorzien in titel II van boek X van het Wetboek van Economisch Recht. De wet heeft het onevenwicht willen verhelpen door de aanbieder van een dergelijk systeem een zware buitencontractuele aansprakelijkheid op te leggen.
d. Factoring
Factoring is een overeenkomst waarbij een onderneming tegen vergoeding de schuldvorderingen op haar klanten overdraagt aan een gespecialiseerde medecontractant, die dan zelf voor de invordering moet instaan. Het is een bijzondere vorm van overdracht van schuldvordering. De overdrager dekt zich in tegen de insolvabiliteit van zijn klanten en spaart op de beheerskosten van zijn debiteurenbestand. Daarom zal hij niet de integrale waarde van zijn vorderingen ontvangen van de overnemer, maar slechts een deel ervan. Het verschil tussen beide is de vergoeding die de overdrager moet betalen. Factoring kan ook beschouwd worden als een financiering – tegen betaling – van de nog openstaande vorderingen.
e. Leasing of financieringshuur
Leasing is een met huur verwante krediet- of financieringsovereenkomst waarbij een verhuurder (lessor) tegen betaling van een vergoeding gedurende een vooraf bepaalde periode een bepaald goed, dat hij op aanwijzing van de huurder (lessee) aankoopt, ter beschikking stelt aan deze laatste. De lessor bewaart gedurende de volledige termijn het eigendomsrecht als waarborg.
Er zijn verschillende vormen van leasing, afhankelijk van wat partijen precies beogen.
- Financiële leasing impliceert de hierboven omschreven verbintenissen, met een aankoopoptie voor de lessee bij de beëindiging van de overeenkomst.
- Onroerende leasing is een overeenkomst waarbij iemand zich er toe verbindt een onroerend goed aan te kopen of te laten bouwen met het oog op gebruik ervan door de lessee in zijn beroepsactiviteit.
- Sale-lease-back is een overeenkomst waarbij de ondernemer zelf bedrijfsuitrusting verkoopt aan een kredietinstelling en deze uitrusting meteen weer terug huurt. Ook de overheid kent deze constructie omdat ze haar soms behulpzaam is bij het opfleuren van de begroting. De overheid verkoopt een onroerend goed, boekt de buitengewone inkomsten die hiermee gepaard gaan en least het goed terug tot het einde van haar dagen …
- Operationele leasing (ook wel renting genaamd) is een overeenkomst die niet alleen in de huur-verhuur van het goed voorziet, maar tevens in het onderhoud en andere diensten vanwege de verhuurder.
Al deze overeenkomsten hebben enerzijds steeds tot doel de ondernemer toe te laten zijn investeringen te spreiden en de eigen middelen voor andere doeleinden aan te houden. Anderzijds hebben ze soms tot doel de administratieve of praktische organisatie van bepaalde delen van het ondernemingsgebeuren uit te besteden, bijvoorbeeld onderhoud van het wagenpark uitsluiten door operationele leasing.
I. Kartelrecht
De overheid grijpt op talloze andere manieren in het macro-economische leven in. Al deze wetgevingen hebben gemeen dat ze de globale economie willen stimuleren en zware verstoringen van het economische leven willen beperken of vermijden. Het aandeel van supranationale normen, in de eerste plaats van de Europese Unie, is hier meer dan waar ook van doorslaggevend belang.
Cruciale bepalingen zijn de artikelen 101 en 102 van het EU-Werkingsverdrag. Het kartelrecht bestaat in hoofdzaak uit het verbod van mededingingsbeperkende afspraken, het verbod van misbruik van machtsposities en de controle op concentraties van ondernemingen. De Europese Unie verbiedt marktbeperkende afspraken voor zover ze in de interne markt de handel tussen lidstaten ongunstig beïnvloeden of kunnen beïnvloeden. De Europese Commissie speelt een controlerende rol. Voor marktafspraken die louter de Belgische markt aangaan is boek IV van het Wetboek Economisch Recht van toepassing.