Op heel wat overeenkomsten tussen economische actoren zijn bijzondere regels van toepassing, naargelang de eigen aard van de contracterende partij (onderneming) of van het object van hun relaties (handel, industrie, vennootschapsverhoudingen). Deze eigen regels hebben in die specifieke gevallen voorrang op de (andersluidende) gemene regels van het burgerlijk recht. Lex specialis derogat legi generali.
Ondernemingsrecht is het recht dat van toepassing is op de relaties tussen ondernemingen. Het belang om goed te weten wat een onderneming is, ligt onder meer in de bepaling van de bevoegde rechtbank, alsook bijvoorbeeld in het bewijsrecht, dat soepeler is in ondernemingszaken. Artikel I.1 Wetboek Economisch Recht (WER) geeft aan het begrip onderneming een ruime definitie. Het gaat om veel meer dan de vroegere “handelaren”. “Onderneming” is elk van volgende organisaties : (a) iedere natuurlijke persoon die zelfstandig een beroepsactiviteit uitoefent; (b) iedere rechtspersoon; (c) iedere andere organisatie zonder rechtspersoonlijkheid. Niettemin zijn geen ondernemingen, behoudens voor zover anders bepaald in de overige boeken van het WER of op grond van andere wettelijke bepalingen die anders voorzien : (a) iedere organisatie zonder rechtspersoonlijkheid die geen uitkeringsoogmerk heeft en die ook in feite geen uitkeringen verricht aan haar leden of aan personen die een beslissende invloed uitoefenen op het beleid van de organisatie; (b) iedere publiekrechtelijke rechtspersoon die geen goederen of diensten aanbiedt op een markt; (c) de Federale Staat, de gewesten, de gemeenschappen, de provincies, de hulpverleningszones, de prezones, de Brusselse Agglomeratie, de gemeenten, de meergemeentezones, de binnengemeentelijke territoriale organen, de Franse Gemeenschapscommissie, de Vlaamse Gemeenschapscommissie, de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie en de openbare centra voor maatschappelijk welzijn”.
Het economisch recht betreft eerder het overheidsingrijpen in het macro-economisch gebeuren, terwijl het ondernemingsrecht in grote lijnen het micro-economisch gebeuren regelt van het ondernemen (handel drijven, industrie, vrije beroepen, landbouwexploitatie, alsook vennootschappen en verenigingen) in de brede zin van het woord.
Met de invoering van het Wetboek van Economisch Recht (ter vervanging van het Napoleontische Wetboek van Koophandel van 1807, dat in de loop van twee eeuwen wetswijzigingen volledig was uitgehold) wil de federale wetgever de bestaande versnipperde wetgeving harmoniseren en vereenvoudigen. Hierbij wordt de techniek van de aanbouwwetgeving gehanteerd. Dit betekent dat bepaalde “boeken” (verder onderverdeeld in “titels” en “hoofdstukken”) een na een aan het wetboek worden toegevoegd. De onderdelen worden geleidelijk aan ook gemoderniseerd.
Het wetboek vangt aan met een aantal preliminaire bepalingen: de definities (Boek I. Definities) en de omschrijving van het toepassingsgebied en van een aantal essentiële basisbeginselen (Boek II. Algemene Beginselen), waaronder de vrijheid van ondernemen. Daarna worden de bepalingen gegroepeerd die in het algemeen gelden voor de onderneming (Boek III. Vrijheid van vestiging, dienstverlening en algemene verplichtingen van de ondernemingen) op het vlak van toetreding tot de markt, inschrijving bij de overheid en de algemene verplichtingen die haar worden opgelegd, zoals de verplichting van informatie, doorzichtigheid, niet-discriminering van klanten en de boekhoudkundige verplichtingen. Ook de wetgeving betreffende de Kruispuntbank van Ondernemingen (KBO) en de ondernemingsloketten, die hieronder nog aan bod komt, vinden we hier terug.
In de daaropvolgende boeken volgen een aantal regels waaraan de onderneming is onderworpen bij haar optreden in het economische gebeuren. Een kort overzicht:
- het mededingingsrecht (boeken IV en V);
- marktpraktijken en consumentenbescherming (boek VI);
- de specifieke bescherming van de consument van financiële diensten en instrumenten (boek VII);
- de kwaliteit en de veiligheid van producten en diensten (boeken VIII en IX);
- handelsagentuurovereenkomsten, commerciële samenwerkingsovereenkomsten, verkoopconcessies en vervoersovereenkomsten (boek X);
- de intellectuele eigendom (zie het aparte thema daarover)en het bedrijfsgeheim (boek XI);
- de elektronische economie (boek XII);
- overlegorganen en -mechanismen in het economisch leven (boek XIII);
- instrumenten van rechtshandhaving, zowel privaatrechtelijk, bestuurlijk als strafrechtelijk (boek XV);
- buitengerechtelijke consumentengeschillenregeling (boek XVI);
- bijzondere procedures, met name de vordering tot staken, de rechtsvordering tot collectief herstel ende vordering tot schadevergoeding voor inbreuken op het mededingingsrecht (boek XVII);
- maatregelen van crisisbeheer (boek XVIII);
- schulden van de consument (boek XIX);
- Insolventierecht (boek XX).
We keren terug naar de voorwaarden om als ondernemer aan de slag te gaan. Als je morgen ondernemingsactiviteiten wil uitoefenen, moet je een aantal verplichtingen naleven. Een van de eerste belangrijke keuzes die je dient te maken, is de gepaste juridische structuur waaronder je jouw activiteiten zal uitoefenen. Hier stellen zich twee mogelijkheden: ofwel kies je ervoor de activiteiten als een zelfstandig natuurlijk persoon in een eenmanszaak uit te oefenen, ofwel neem je de optie om een vennootschap op te richten. De keuze zal veelal afhankelijk zijn van een aantal factoren, zoals de aard van de activiteit die je wil uitoefenen, het aantal werknemers, het belastingstelsel enz. Een eenmanszaak is veruit de eenvoudigste en snelste manier om de activiteiten uit te oefenen zonder al te veel administratieve of financiële modaliteiten (geen nood aan statuten, zeer geringe oprichtings- en werkingskosten). In een eenmanszaak is het vermogen voor de beroepsactiviteit echter niet gescheiden van het persoonlijk vermogen van de onderneming, wat bepaalde risico’s met zich kan meebrengen.
Iedereen heeft het recht om handel te drijven, hoewel voor sommige mensen een cumul verboden is (zo mag een magistraat of notaris geen zuiver commerciële beroepsactiviteiten uitvoeren). Sommige beroepen zijn gereglementeerd. Je moet ook handelingsbekwaam zijn. Zoals we reeds in het thema Familierecht omtrent het huwelijksvermogensrecht hebben aangehaald, zou een van de echtgenoten zich kunnen verzetten tegen het feit dat de andere echtgenoot een beroep uitoefent, omdat hij vindt dat dat grote nadelen zou teweegbrengen voor het gezin. De rechtbank zou wel als een voorwaarde kunnen stellen dat het huwelijksvermogensstelsel wordt gewijzigd (scheiding van goederen).
Daarnaast bestaan er nog enkele andere te vervullen voorwaarden:
1) Men moet zich inschrijven in de Kruispuntbank van Ondernemingen (KBO).
In het economisch verkeer is het van belang dat alle partijen kennis hebben van de identiteit van ondernemingen en van hun financiële draagkracht. De transparantie van de financiële draagkracht wordt geregeld in de boekhoudwetgeving. De publiciteit betreffende de identificatie van de ondernemingen en hun inplantingen wordt geregeld door de wetgeving betreffende de Kruispuntbank van Ondernemingen. De Kruispuntbank van Ondernemingen kent aan elke onderneming een uniek identificatienummer toe. Naast dit ondernemingsnummer (voor bestaande ondernemingen is dit het btw-nummer met een 0 voor) bevat deze databank ook de identificatiegegevens (naam, adres …) van elke onderneming.
Via de ondernemingsloketten, erkende privéorganisaties, neemt de Kruispuntbank alle natuurlijke personen of rechtspersonen op die in België een onderneming voeren.
Naast de toekenning van een ondernemingsnummer aan al deze economische of sociale actoren wordt aan iedere afzonderlijke vestiging van een bepaalde onderneming ook een vestigingsnummer toebedeeld, zodat alle plaatsen waar een onderneming activiteiten ontwikkelt (verkooppunt, kantoor, zetel, directie …), gekend zijn. Op deze manier worden, naast de vereenvoudiging van de formaliteiten voor de onderneming zelf, meteen ook voor iedereen de mogelijkheden bevorderd om alle identificatiegegevens van een bepaalde onderneming via een centraal register terug te vinden.
De erkende ondernemingsloketten moeten onder meer voor de ambachts- en handelsondernemingen de toegangsvoorwaarden tot het beroep controleren. Deze erkende ondernemingsloketten – het zijn er acht – werken onder toezicht van de FOD Economie, KMO, Middenstand en Energie. Zij hebben alle een website die je gemakkelijk langs de portaalsite van genoemde overheidsdienst kan terugvinden (https://economie.fgov.be). De regeling van de KBO is opgenomen in boek III van het Wetboek Economisch Recht.
2) Elke ondernemer moet houder zijn van een zichtrekening. Op alle facturen, akten en documenten ter betaling, brieven en andere, moet er ten minste één rekening staan bij een Belgische kredietinstelling.
3) Wie goederen of diensten levert, is in principe btw-plichtig. Er zijn ook socialezekerheidsconsequenties. Als je dit doet als zelfstandige, moet je de regels van het statuut van de zelfstandige naleven (zie thema Sociaal recht). Je moet je aansluiten bij een sociaal verzekeringsfonds voor zelfstandigen naar keuze en ieder kwartaal de nodige sociale bijdragen betalen.
4) Er moet een boekhouding opgesteld worden volgens de Boekhoudwet en het jaarrekeningenrecht.
5) Ter bescherming van de ondernemer-natuurlijke persoon geldt ook nog de mogelijkheid een verklaring van “onbeslagbaarheid van de woning” af te leggen. Een natuurlijk persoon die een beroepsbezigheid uitoefent in hoofdberoep kan voor de notaris een verklaring afleggen, waardoor het onroerend goed dat tot zijn hoofdverblijfplaats dient, onbeslagbaar wordt. Hierdoor wil men bescherming bieden aan diegenen van wie het privévermogen niet wordt afgeschermd door een vennootschap.
Het Burgerlijk Wetboek voorziet in bewijsregeling die afwijkt van het gemene recht. In ondernemingszaken wordt er vrijheid van bewijsmiddelen aanvaard en kan er bijgevolg, op enkele uitzonderingen na, steeds bewezen worden met alle middelen. Bovendien kent het ondernemingsrecht bijzondere bewijsmiddelen die het gemene recht niet kent. Deze bijzondere bewijsmiddelen, de ondernemingsboekhouding en de factuur, hebben als gemeenschappelijk kenmerk dat zij ook ingeroepen kunnen worden als bewijsmiddel door diegene die ze heeft opgesteld, terwijl het in het burgerlijke recht een principe is dat niemand zichzelf een titel kan verschaffen. In geval van een verkoop met ondernemingskarakter levert de factuur, eenmaal zij aanvaard werd, het wettige bewijs van het bestaan van de koop overeenkomstig de modaliteiten die erop vermeld staan. Het betreft een vermoeden van het bestaan en uitvoering van de overeenkomst, dat weliswaar nog steeds weerlegd kan worden. Dit vermoeden kan ook door een particulier ingeroepen worden maar geldt alleen tegenover ondernemers.