Recht – rechtvaardigheid – juristen en burgers – rechtspraktijk – rechtsbedeling

Zoals gezegd wordt aan het statelijk recht vaak de bedoeling toegeschreven de maatschappij te ordenen door gedragsvoorschriften. Niet eender welke ordening zal in aanmerking komen: de nagestreefde ordening zal normaliter op een of andere manier "rechtvaardig" proberen te zijn. Politici en allerhande belangenverenigingen sloven zich dagelijks uit om steeds (naar hun oordeel) meer rechtvaardige normen te maken. Rechters en advocaten zweren in hun beroepseed dat ze de rechtvaardigheid hoog in het vaandel zullen dragen. Wat "rechtvaardigheid" precies inhoudt en welke ordening (en haar bestanddelen, zoals gedragsvoorschriften) daaraan voldoet, is voer voor discussie. Bovendien kan een gedragsvoorschrift op het eerste gezicht (dus voor de meest in het oog springende situaties) rechtvaardig of minstens functioneel zijn, maar in uitzonderlijke, minder voor de hand liggende, gevallen tot een uitkomst leiden die moeilijk aanvaardbaar is.

Een fundamentele vraag is hoe recht en rechtvaardigheid zich tot elkaar verhouden. Maakt een onrechtvaardig gedragsvoorschrift deel uit van het recht? Of is een onrechtvaardige wettelijke bepaling eigenlijk geen recht (lex injusta non est ius)? Er zijn twee uiterste antwoorden op die vraag. Volgens (de formele variant van) het rechtspositivisme is er geen noodzakelijk verband tussen recht en rechtvaardigheid (of moraal). Ook een wet die tot onrechtvaardige gevolgen zou leiden, maakt in deze visie dus even goed deel uit van het recht (dura lex, sed lex). In die visie bepaalt de oorsprong van een gedragsvoorschrift of dat voorschrift deel uitmaakt van het recht. Is het afkomstig van de formele bronnen (zoals wetgeving en rechtspraak, zie het thema over Hiërarchie der normen), dan is dat inderdaad het geval. Of dat voorschrift al dan niet moreel te verantwoorden valt, is volgens deze visie niet relevant om dat voorschrift te kwalificeren als een juridisch voorschrift. Maar opgelet, de moraal speelt ook voor rechtspositivisten een grote rol. Rechtspositivisten menen niet dat juristen slaafs moeten gehoorzamen aan de wet. Er is wel degelijk ruimte voor een zekere "juridische ongehoorzaamheid", maar juristen moeten daar dan wel openlijk voor uitkomen en erkennen dat zij daarmee afwijken van het recht.

Daartegenover staat het natuurrecht, dat dus wel een onlosmakelijk verband ziet tussen recht en rechtvaardigheid. Natuurrecht vertrekt vanuit de idee dat het recht niet gewoon voortvloeit uit beslissingen van geëigende politieke instanties, maar dat het voortvloeit uit de natuur of uit het wezen van de mens. Het natuurrecht is dus niet datgene wat geponeerd wordt door de wetgever en de rechtspraak van een bepaalde plaats en tijd, maar wijst op de natuur van de mens, die een aantal eigenschappen vertoont waaruit samenlevingsregels volgen en waar wetgevers zich dus ook naar zouden moeten schikken. Zo hebben theoretici vanaf de late middeleeuwen een aantal "natuurlijke", "onvervreemdbare" of "universele" rechten ontwikkeld, die aan iedereen zouden moeten toekomen. In de praktijk zijn door de Amerikaanse en Franse Revoluties daardoor constitutionele rechten ontstaan, die in de loop van de negentiende, twintigste en eenentwintigste eeuw geleidelijk verder ontwikkeld en geïmplementeerd zijn. Deze fundamentele rechten (zie het thema daarover) zijn vandaag een belangrijke kern van ons recht. Wie het fundamenteel oneens is met bepaalde wettelijke bepalingen kan volgens het natuurrecht argumenteren dat die bepalingen eigenlijk geen deel uitmaken van het recht, omdat die in strijd zijn met een hoger natuurrechtelijk principe (zoals een fundamenteel recht).

Tot wie richt het recht zich? Volgens Jeremy Bentham (1748-1832) kunnen regels worden opgedeeld in twee categorieën: aan de ene kant zijn er gedragsregels, dit zijn regels die voorschrijven hoe mensen zich moeten gedragen; aan de andere kant zijn er beslissingsregels, dit zijn regels die voorschrijven hoe rechters zaken moeten beslissen. Vaak vallen die regels samen. Als we zeggen dat een pandemie (in bepaalde situaties) ervoor zorgt dat de laattijdige betaling van huurgelden niet kan worden toegerekend aan de huurder, dan maken we aan de huurder en verhuurder duidelijk hoe zij zich moeten gedragen in een dergelijke situatie. Tegelijk maken we aan de rechter duidelijk wat die moet doen als iemand klaagt over een laattijdige betaling in dat geval. In de geschetste situatie valt de gedragsregel samen met de beslissingsregel. Voor een verhuurder is er bijvoorbeeld geen verschil tussen beide regels, omdat (of minstens in de veronderstelling dat) die zijn gedrag afstemt op wat zijn advocaat hem vertelt wat de rechter zal beslissen indien de zaak aanhangig zou worden gemaakt.

In andere gevallen zijn er wel degelijk verschillen tussen de regels zoals die worden gecommuniceerd naar burgers en de regels die rechters toepassen. Daarbij ontvangen burgers en rechters (of andere officiële instanties) niet dezelfde boodschap: burgers krijgen enkel de gedragsregels te horen; de beslissingsregels zijn enkel gericht aan rechters. Rechtsdwaling is misschien wel het voorbeeld bij uitstek waarin gedrags- en beslissingsregel niet samenvallen. Niemand wordt geacht de wet niet te kennen (nemo censetur ignorare legem). Die gedragsregel laat geen ruimte voor onduidelijkheid en spoort iedereen (of op zijn minst juristen) aan om de relevante regels op te zoeken vooraleer zij dingen doen waarmee zij die regels mogelijk overtreden. Vandaag is het bijna onmogelijk om het hele recht te kennen, aangezien er elke dag talloze nieuwe gedragsvoorschriften worden ingevoerd en juridische beslissingen worden genomen. Het hoeft dan ook niet te verbazen dat de realiteit in de rechtbank anders is: hoewel een beroep op rechtsdwaling niet zomaar wordt gehonoreerd, zijn er gevallen waarin onbekendheid met de wet toch (dus ondanks het vermelde adagium) relevant kan zijn. De beslissingsregel is (opnieuw) minder streng dan de gedragsregel doet vermoeden. Tegelijk kan het waardevol zijn om de gedragsregel voor te stellen als een erg strikte regel. Waartoe zou het recht nog in staat zijn als het argument “ik wist niet dat het verboden was en dus mag ik niet gesanctioneerd worden” altijd een geldig verweer zou zijn?

Al is het natuurlijk een feit dat niemand het gehele recht kent, toch is het evenzeer waar dat de ene er meer van kent dan de andere. Van gediplomeerde juristen mag verwacht worden dat ze meer recht kennen dan de doorsnee bevolking. Precies daarom bekleden juristen in onze sterk gejuridiseerde maatschappij belangrijke functies, in het parlement, in administraties en politieke kabinetten, in grote bedrijven, banken, verzekeringsinstellingen, vakbondsorganisaties en dergelijke meer. Voor de traditionele juridische beroepen als advocaat, magistraat of notaris is het diploma van master (vroeger licentiaat of doctor) in de rechten zelfs verplicht. Dit betekent dat de eigenlijke rechtsbedeling in ons land quasi exclusief in handen is van gediplomeerde juristen, van specialisten dus. Vroeger en elders is dat anders geweest. Alleen in het hof van assisen is er (voorlopig nog?) een jury, die oordeelt over misdadigers, en in arbeids- en ondernemingsgerechten wordt een jurist-voorzitter bijgestaan door twee lekenrechters. In de strafuitvoeringsrechtbank zijn de assessoren niet-juristen met een bijzondere kennis en ervaring inzake de strafuitvoering (psychologen, criminologen...).

Deze professionalisering van recht en rechtspraak leidt onvermijdelijk tot een zekere kloof tussen het recht (en de overheid die ervoor instaat) enerzijds en de burger anderzijds. Dat heeft niet alleen te maken met de onvermijdelijk technische aard van juridische begrippen, maar ook met de onvoorzienbaarheid van de wereld die het recht beoogt te ordenen. Zelfs als je goed en diep nadenkt over een wettelijke regeling, zullen er zich in de realiteit steeds gevallen voordoen waar je niet aan had gedacht of zelfs maar had kunnen denken. Toen de opstellers van de grondwet zich bezighielden met drukpersmisdrijven konden ze onmogelijk rekening houden met het internet en belasterende publicaties die daarop verschijnen. Iedereen die recht toepast op een concreet geval zal moeten interpreteren, dit is bepalen welke betekenis een hele resem wettelijke bepalingen, rechterlijke uitspraken en andere materialen zouden moeten krijgen in die situatie. Die interpretatieoefening maakt dan wel gebruik van (formele) rechtsbronnen, ook talloze andere elementen beïnvloeden die oefening. Ideologische, historische, maatschappelijke, psychische, situationele elementen... zijn maar enkele voorbeelden van elementen die nooit helemaal irrelevant zijn.

Wat we zien in de praktijk is dan ook een casuïstische toepassing van het recht, die door vele factoren beïnvloed wordt, niet enkel door de juridische. Vele handelingen, die weliswaar in theorie door het recht beheerst worden, worden in de dagelijkse praktijk ook gesteld zonder juridisch geldig te zijn. De feitelijke praktijk van de menselijke verhoudingen geeft wel eens de indruk "rechtspraktijk" (in de brede zin) te zijn. Stel dat een huurder en een verhuurder afspreken dat ook grote herstellingen (bijvoorbeeld het herstellen van het dak) voor rekening van de huurder komen. Een dergelijke afspraak is niet geldig in het Belgische recht, aangezien de wet oplegt dat de verhuurder die kosten moet betalen. Als het dak stuk is en de verhuurder weigert het dak te herstellen of hij weigert de herstelling door de huurder te vergoeden, en de huurder legt zich hierbij neer, dan zien we een onderscheid tussen gelijk hebben en gelijk krijgen. Juridisch heeft de huurder gelijk als hij beweert dat hij de herstelling niet moet betalen, maar als hij zich in de praktijk neerlegt bij de situatie, dan "krijgt hij geen gelijk". Wil hij per se wel betaling, dan zal hij zijn gelijk moeten krijgen via de rechtbank. In ons recht kennen we immers het verbod van eigenrichting. Dat verbod verbiedt de huurder om zichzelf recht te verschaffen of om het recht in eigen handen te nemen.

De beslissingen van de rechters vormen de rechtspraak. Ze spreken telkens een oordeel uit over een concreet probleem en geven daarbij dus gelijk of recht aan deze of gene partij. In die zin doen de rechtbanken aan rechtsbedeling of rechtspraktijk in de enge zin. Bij betwistingen zijn het de rechtbanken die uitmaken welke sanctie in concreto aan wie wordt opgelegd als beslechting van een bepaald juridisch probleem. De rechterlijke macht is met andere woorden de waakhond die ervoor zorgt dat de naleving van gedragsvoorschriften effectief kan worden verzekerd. Vaak is de aanwezigheid of gewoon het bestaan van de waakhond voldoende om de voorschriften te doen naleven (voorschriften worden gewoon gerespecteerd, omdat men weet dat men bij niet-naleving gesanctioneerd kan worden). Soms moet de waakhond echter blaffen (er wordt een gerechtelijke procedure gestart, maar deze leidt uiteindelijk tot een vergelijk), soms ook eens bijten (wie een juridisch gedragsvoorschrift niet nageleefd heeft, wordt effectief door de rechter gesanctioneerd). De wetgever zal er trouwens best naar streven dat de rechtsregels in de mate van het mogelijke van die aard zijn, dat de vrijwillige naleving, zonder tussenkomst van de waakhond, zoveel mogelijk de realiteit wordt. Dit kan onder meer door de gedragsvoorschriften zo goed mogelijk te laten aansluiten bij wat burgers rechtvaardig vinden. Wat men als juist ervaart, zal men vaker vanzelf respecteren, al was het maar omdat de sociale controle en het eigen aanvoelen reeds als eerste vangnet fungeren.

Dat juridische professionals dag in dag uit met het recht bezig zijn, sluit niet uit dat er af en toe fouten worden gemaakt. Recht is uiteindelijk mensenwerk en mensen zijn nu eenmaal feilbaar. Het rechtssysteem zelf geeft zelfs openlijk toe dat er wel eens fouten gemaakt worden, dat dus niet diegene gelijk krijgt die eigenlijk gelijk heeft. In het gerechtelijk en bestuursrecht wordt in die optiek immers in talrijke gevallen een recht van hoger beroep voorzien.

Opnieuw brengt deze vaststelling ons tot een belangrijke waarschuwing voor wie met het recht kennismaakt. Niet alle rechterlijke beslissingen kunnen de kritische toetsing doorstaan. Gerechtelijke dwalingen bestaan. Maar daarnaast kan eenzelfde probleem ook soms op uiteenlopende manieren opgelost worden, terwijl elk van die oplossingen wel degelijk juridisch goed geargumenteerd kan zijn. Zelfs als gedragsvoorschriften bedoeld zijn om rechtszekerheid te brengen, dan nog leidt de effectieve toepassing ervan soms tot onzekerheid. Hoe leg je anders uit dat twee gelijkaardige feiten verschillend beoordeeld kunnen worden? Doordat het toepassen van het recht steeds gepaard gaat met waardeoordelen, is het doorgaans onmogelijk dat er één en slechts één "juiste" juridische oplossing is voor het geval. Talrijke waarden moeten ten opzichte van elkaar worden afgewogen en het gebeurt regelmatig dat de wetgever slechts beperkte aanwijzingen geeft hoe rechters die afweging in een concreet geval moeten maken. Recht is dus allesbehalve een exacte wetenschap. Als één en dezelfde chauffeur op dezelfde dag aan dezelfde snelheid op twee verschillende plaatsen geflitst wordt, is het best mogelijk dat de twee territoriaal bevoegde politierechters twee verschillende boetes opleggen, terwijl beide rechters daarbij juist dezelfde wet toepassen.