De indirecte belastingen

A. Belasting over de toegevoegde waarde (btw)

De btw is een belasting op het verbruik van goederen en diensten. Daarom is sprake van een indirecte belasting die over elke individuele prestatie wordt geheven. Het principe is dat de uiteindelijke schuld van de belasting gedragen wordt door de eindconsument, die betaalt voor een aan hem geleverd goed of een voor hem verrichtte dienst door iemand die deze handelingen verricht in het kader van een economische activiteit. Deze leverancier of dienstverrichter vraagt derhalve niet alleen een prijs voor zijn economische prestatie, maar rekent bijkomend btw aan. Hij wordt dan zelf de btw-plichtige, die de aldus van de consument ontvangen btw moet doorstorten aan de schatkist. De btw-plichtige betaalt derhalve de btw aan de schatkist, maar draagt niet zelf de last ervan. Voor hem is de btw neutraal. De btw is evenwel in beginsel verschuldigd over elke levering van goederen of elke verrichting van een dienst, ook al worden goederen aangekocht of diensten genoten om zelf een economische activiteit te kunnen uitoefenen (bv. ook de bakker betaalt btw op de aankoop van bloem en ook de influencer betaalt btw op de diensten die de notaris hem levert voor de oprichting van zijn vennootschap). Als een btw-plichtige zelf btw heeft betaald (input-btw) aan zijn leverancier of dienstverrichter, kan hij deze aftrekken van de van zijn klanten ontvangen btw (output-btw). Hij zal nog enkel het saldo aan de schatkist moeten betalen, zodat hij economisch geen last draagt in verband met btw. Heeft hij meer input-btw betaald, dan output-btw ontvangen, wordt het saldo verrekend met toekomstige btw-schulden of, in bepaalde gevallen, aan de btw-plichtige terugbetaald.

Alle zelfstandige beoefenaars van een economische activiteit zijn btw-plichtigen. Toch zijn bepaalde btw-plichtigen vrijgesteld van btw, bv. dokters, dierentuinen zonder winstgevend oogmerk, onderwijs, … Ze hoeven dan geen btw aan te rekenen bovenop de door hen gevraagde prijs, maar kunnen omgekeerd de door hen zelf betaalde btw (input-btw) niet meer recupereren. Soms zijn ook slechts bepaalde handelingen vrijgesteld van btw. Aldus zal een boekhoud- en verzekeringskantoor wel bijkomend btw moeten aanrekenen op de prijs voor boekhouddiensten, maar geen btw op de voor de geleverde verzekeringsdiensten gevraagde vergoeding. Dergelijke gemengde btw-plichtigen kunnen hun input-btw dan ook slechts in beperkte mate recupereren.

Het geheel van de door btw-plichtigen aan de overheid te betalen btw (alle ontvangen output-btw minus alle betaalde input-btw) moet in beginsel per maand worden aangegeven in een btw-aangifte, in te dienen ten laatste de twintigste van de daaropvolgende maand. Voor belastingplichtigen met een beperktere omzet kan dit ook per kwartaal worden aangegeven. Voor deze interactie met de overheid gebruikt elke btw-plichtige een eigen btw-nummer. Hiervoor geldt het ondernemingsnummer, dat bij de Kruispuntbank van Ondernemingen (KBO) moet worden aangevraagd. De btw-plichtige moet dit nummer op al zijn documenten vermelden.

De btw wordt geheven over een maatstaf van heffing. Hiervoor geldt als uitgangspunt de aan een afnemer aangerekende prijs, die vervolgens in het licht van bijzondere maatregelen kan worden verhoogd of verlaagd. Zo wordt deze prijs o.a. verhoogd met bijkomend aangerekende vergoedingen voor verzekering of transport, alsook eventueel andere te betalen belastingen (bv. toeristentaks op hoteldiensten). De prijs wordt omgekeerd onder meer verlaagd met toegestane kortingen of prijsverminderingen, zelfs al maakt een klant hiervan uiteindelijk geen gebruik (bv. disconto bij onmiddellijke betaling). De maatstaf van heffing wordt belast met het toepasselijke btw-tarief. Het normaal tarief is 21%, maar verder gelden bijzondere tarieven van 0% (bv. kranten en tijdschriften die minstens 48 keer per jaar verschijnen), een verlaagd tarief van 6% (bv. gewone levensmiddelen, waterdistributie, wagens voor mensen met een beperking, werken aan gebouwen ouder dan tien jaar die hoofdzakelijk als privéwoning bestemd zijn) en 12% (bv. woningen, zelfs van particulieren, die bestemd zijn voor verhuur als sociale woning, maaltijden in horeca en margarine). Vaak wordt bijkomend om allerhande redenen gebruik gemaakt van een tijdelijke verlaging van de btw in bepaalde sectoren om deze sectoren als dusdanig te ondersteunen. Deze tarieven worden geregeld in BTW-KB nr. 20.

Een laatste belangrijke opmerking inzake btw is dat dit geen autonome Belgische belasting is. De belasting is voor de lidstaten van de Europese Unie in belangrijke mate geharmoniseerd in een BTW-richtlijn, die erg gedetailleerd opgeeft welk resultaat elke EU-lidstaat individueel moet bereiken. Deze richtlijn regelt onder meer waar de levering van een goed of het verrichten van een dienst wordt gelokaliseerd, om aldus te vermijden dat twee EU-lidstaten een zelfde handeling aan hun nationale btw-wetgeving zouden onderwerpen. Over de juiste toepassing van de btw-wetgeving worden dan ook regelmatig prejudiciële vragen aan het Hof van Justitie gesteld, terwijl verder ook de Europese Commissie waakt over de correcte omzetting en toepassing van deze materie.

B. Registratie-, hypotheek- en griffierechten

Wie een beroep doet op een openbaar ambtenaar voor het opstellen van akten, moet hiervoor soms taksen betalen, omdat de wet verplicht om bepaalde (authentieke, maar ook enkele onderhandse) akten te registreren. Dit geldt bijvoorbeeld voor notariële akten van verkoop van onroerende goederen, hypothecaire leningen, huwelijkscontracten, testamenten, schenkingen … Het is de notaris zelf die deze taksen of rechten int bij het verlijden van de akte en die zorgt voor de doorstorting aan de staat. Het registratierecht of de registratiebelasting is een wettelijk bepaald percentage van de totale waarde van het contract. Men kan echter ook met eigen onderhandse akten naar het kantoor Rechtszekerheid (in 2018 werden de hypotheek- en registratiekantoren geïntegreerd onder deze nieuwe benaming) stappen, dat georganiseerd is per gerechtelijk arrondissement en afhankelijk is van de FOD Financiën, en deze vrijwillig laten registreren, bijvoorbeeld om deze akten een vaste datum te verlenen. In dit geval is slechts een vast recht verschuldigd en dus geen percentage. Ook op een vonnis, waarin een partij veroordeeld wordt tot betaling van een som vanaf een bepaalde omvang worden registratierechten geheven. Deze dienen betaald te worden door de in het ongelijk gestelde partij. In geval de in het ongelijk gestelde partij de registratierechten niet kan betalen, kan de fiscus zich in bepaalde gevallen echter ook tot de in het gelijk gestelde partij richten. Hetzelfde geldt voor de griffierechten, zijnde de kosten verschuldigd aan de staat voor opstart van een procedure. Deze dienden vroeger bij opstart van de procedure voorgeschoten te worden door de eisende partij. Nu worden deze kosten na afloop van de procedure aangerekend aan de verliezende partij of de partij aangeduid in het vonnis.

Net als de met inkomstenbelastingen gelijkgestelde belastingen is de bevoegdheid over tal van deze indirecte registratiebelastingen geleidelijk aan geregionaliseerd. Aldus bestaan per gewest andere tarieven, vrijstellingen en/of bijzondere afwijkingen, die geregeld worden in afzonderlijke wetboeken.

C. Successierechten of erfbelasting

Successierechten(“erfbelasting” in de Vlaamse Codex Fiscaliteit) of rechten van overgang zijn belastingen die verschuldigd zijn door degenen die, ten gevolge van het overlijden van iemand anders, goederen ontvangen (op grond van een testament of op grond van het wettelijk erfrecht). De successierechten zijn verschuldigd wegens het overlijden van een Belgisch rijksinwoner. De grondslag is de waarde van de wereldwijd ontvangen goederen. Rechten van overgang zijn verschuldigd wanneer in de nalatenschap van een niet-rijksinwoner ook Belgische onroerende goederen zijn opgenomen. De grondslag wordt dan gevormd door deze Belgische eigendommen. Het verschuldigde percentage is steeds afhankelijk van de familiale band ten aanzien van de overledene.

Wie erft, moet ervoor zorgen dat er binnen de vier maanden na het overlijden (indien dit in België plaatshad), dit is het zogenaamde openvallen van de nalatenschap, aangifte wordt gedaan van het volledige nagelaten netto-vermogen bij de ontvanger van de successierechten van de laatste woonplaats van de overledene.

Ook de successierechten zijn een gewestelijke bevoegdheid geworden, waarna de diverse gewesten zelfstandig de toepasselijke tarieven hebben aangepast. Om te weten of de Vlaamse, Brusselse of Waalse regeling van toepassing is, dient de laatste fiscale woonplaats van de overledene bepaald te worden.

D. Diverse rechten en taksen

Historisch zijn de zegeltaksen gegroeid uit het feit dat enkel de houder van het overheidsgezag authenticiteit kon verlenen aan bepaalde akten en dat dit veruitwendigd werd door het aanhechten of later opdrukken van een zegel. In tijden van e-government is dit totaal voorbijgestreefd. In de wetgeving blijft niettemin, vooral om budgettaire redenen, nog een aantal belastingen op specifiek omschreven verrichtingen overeind, zoals op beursverrichtingen, verzekeringscontracten of langetermijnsparen.

E. Douanerechten en accijnzen

Accijnzenzijn belastingen op het binnenlandse verbruik van wettelijk bepaalde goederen met een zeker luxe- en/of (on)gezondheidskenmerk. Er zijn drie soorten accijnsgoederen: energieproducten en elektriciteit (bv. diesel, benzine, motorbrandstof), alcohol en alcoholhoudende dranken (bv. bier, wijnen, …) en gefabriceerde tabak. Wie deze goederen aankoopt, betaalt de accijnzen aan de verkoper, die ze betaald heeft aan de groothandelaar of producent, die ze onmiddellijk na de productie of de invoer betaald heeft aan de staat.

Douanerechtenzijn belastingen die betaald moeten worden bij de invoer in of de uitvoer uit België. Over welke goederen het gaat en welke aanslagvoeten hierop van toepassing zijn, wordt door de wet bepaald. Deze wetgeving wordt evenwel zeer sterk door Europees recht gedomineerd. Naar aanleiding van de invoering van de interne markt en het vrije verkeer van goederen, diensten, personen en kapitaal is de Europese Unie immers één ruimte zonder binnengrenzen. In- en uitvoer vereist dan ook een wisselwerking tussen België en een niet-EU-lidstaat. Ook de eigenlijke douaneregeling is vervolgens sterk communautair geregeld. Aldus wordt een onderscheid gemaakt tussen communautaire goederen (die reeds in het douanegebied zijn binnengebracht) en derde lands-goederen. De belangrijkste wetgeving in dit kader vormt het zogenaamd douanewetboek van de Unie (DWU), ingevoerd via Verordening (EU) nr. 952/2013 van het Europees Parlement en van de Raad van 9 oktober 2013 tot vaststelling van het douanewetboek van de Unie, die vervolgens verschillende malen werd bijgewerkt.

F. Andere belastingen

Hiervoor werd een algemeen overzicht gegeven van de belangrijkste indirecte belastingen. In het kader van de hen door de grondwet toegewezen bevoegdheden kunnen de gemeenschappen, gewesten, provincies en gemeenten ook andere specifieke lokale belastingen invoeren. Zo heeft het Vlaamse Gewest leegstandtaksen ingevoerd, waarna deze bevoegdheid later werd overgeheveld naar steden en gemeenten. Zo werden al talrijke varianten in lokale provinciale of gemeentelijke belastingen uitgetest. Het gaat dan in het bijzonder om een taks wegens het laten leegstaan en/of verkommeren van bedrijfsterreinen, industriële gebouwen en/of gebouwen bestemd voor bewoning. Andere typische lokale belastingen zijn een belasting op nachtwinkels, bioscopen, pretparken of een belasting op GSM-masten en andere installaties voor allerhande telecommunicatieverkeer.

De gewesten hebben niet alleen stelselmatig meer bevoegdheden gekregen voor de invoering van belastingen. Ook de verdere procedure en eigenlijke inning en invordering ervan werden geleidelijk aan overgeheveld. Daarom kan worden vastgesteld dat gewesten zelf ook meer de noodzaak voelen de eigen fiscale wetgeving te bundelen in een afzonderlijke fiscale codex. Zo werd in Vlaanderen de Vlaamse fiscale regelgeving in 2014 samengebracht in de Vlaamse Codex Fiscaliteit (VCF). Deze codex coördineert diverse belastingen die Vlaanderen int (zoals de opcentiemen op de onroerende voorheffing, de verkeersbelasting, de belasting op de inverkeersstelling, …) en beoogt een modernisering en uniformering van de procedureregels. De precieze afstemming met resterende federale bepalingen is evenwel niet steeds even eenvoudig.