A. Begrippen
Het fiscaal recht is het geheel van regels in verband met de invoering, de vestiging en de invordering van belastingen. Fiscus is een term van Romeinsrechtelijke origine die vandaag gebruikt wordt als algemene benaming voor een belastingheffende overheid. De meeste mensen hebben ook zonder enige juridische kennis wel notie van wat een ‘belasting’ is. Het is een bij uitstek verticale en dus publiekrechtelijke relatie: fiscale lasten zijn financiële bijdragen van het rechtssubject aan de overheid. De regels van het fiscaal recht zijn daarom (in beginsel) van openbare orde.
Koken kost geld, ook op het macro-economisch vlak van de staatsorganisatie: de aanleg van wegen en andere infrastructuur, de loonkosten van de ambtenaren, het garanderen van veiligheid, de organisatie van bestuur en rechtspraak … Al eeuwenlang vraagt de overheid daarom algemene bijdragen van de bevolking, die kunnen worden aangewend om deze uitgaven te financieren. Dit is de eerste, zogenaamde financiële functie van een belasting. Recenter worden fiscale normen ook gebruikt voor maatschappelijke ordening. Zo kunnen extra belastingen worden geheven over handelingen die schadelijk zijn voor het milieu of hinderlijk voor de maatschappij, of kunnen fiscale kortingen worden verleend om bepaalde gedragingen te stimuleren of bepaalde personen te ondersteunen. Zo wordt de verschuldigde belasting in verband met wagens onder meer berekend in functie van de CO2-uitstoot en krijgen ondernemingen extra kortingen om te investeren in ecologische ontwikkelingen. Een derde functie van belastingen is ten slotte de herverdeling. Via belastingen wordt immers ingegrepen op de inkomensongelijkheid, waarbij meer gegoeden instaan voor de ondersteuning van minder gegoeden. De mate waarin deze herverdeling wordt bereikt, wordt gemeten aan de hand van de zogenaamde GINI-coëfficiënt.
De vorm waarin fiscale bijdragen werden gevraagd, verschilde van plaats tot plaats en van tijd tot tijd (in natura of in geld, directe of indirecte belastingen, proportionele of vaste bijdragen …), maar doorheen de geschiedenis is niettemin het beginsel ontstaan – behalve in enkele absolutistische staten – dat nieuwe financiële lasten slechts konden opgelegd worden op voorwaarde van instemming van (de vertegenwoordiging van) het binnenlandse volk. Dit is beter bekend onder het beginsel “no taxation without representation". (Hoewel een belasting steeds ook ten aanzien van niet-inwoners van een land kan worden geheven als die er activiteiten realiseren, zullen zij in beginsel niet mee de vertegenwoordigers hebben verkozen die de fiscale wetten invoeren.) In het ancien régime maakten de standen daarbij gebruik van de vorstelijke bede om geld, om de erkenning van een aantal fundamentele rechten af te dwingen. Deze combinatie van constitutionele rechten, volksvertegenwoordiging en belastingen komt nog steeds tot uiting in de basisprincipes van het huidige belastingrecht.
We spreken echter al lang niet meer van “beden, tienden, heerlijke rechten …”. Vandaag is belasting de algemene benaming voor een verplichte bijdrage, die door de overheid volgens bepaalde regels wordt opgelegd aan haar rechtssubjecten, om in het algemeen en (in principe) zonder concreet aanwijsbare tegenprestatie haar uitgaven te kunnen doen. Het verschil met een retributie ligt namelijk precies in het feit dat de overheid bij een retributie een bepaalde som vraagt voor een welbepaalde prestatie, die weliswaar tot haar normale overheidstaak behoort, maar die moet vergoed worden telkens er een beroep op wordt gedaan. De retributie op het afleveren van bepaalde documenten wordt bijvoorbeeld gebruikt om de administratiekosten te voldoen en wordt bepaald op basis van het effectief aangevraagde aantal documenten. De hoge kostprijs voor vuilniszakken bevat een retributie voor de huisvuilverwijdering en -verwerking. Het onderscheid tussen een echte belasting en een retributie is belangrijk op vele vlakken: retributies vallen bijvoorbeeld niet onder de regel van de fiscale annualiteit (zie verder), geven geen aanleiding tot boeten en moeten via de burgerlijke rechtbanken worden ingevorderd. Toch is vandaag het onderscheid niet steeds meer eenvoudig te maken: ook de inkomsten uit een specifieke belasting (bv. milieubelastingen) worden soms immers afzonderlijk geïnd en aangewend voor een specifieke doelstelling. Ook kan gedacht worden aan verhaalbelastingen, waarbij de bewoners van een nieuwe verkaveling bv. een “vergoeding” aan de overheid betalen voor de aanleg van infrastructuur en riolering in de nieuwe wijk. Het moeilijke onderscheid heeft dan ook al tot enkele arresten van het Grondwettelijk Hof aanleiding gegeven. Ten slotte worden in België (verplichte) socialezekerheidsbijdragen onderscheiden van belastingen. Ook hier gaat het over een verplichte bijdrage, maar staat er een veralgemeende (door de overheid georganiseerde) verzekeringsprestatie tegenover. In andere landen wordt dit evenwel volledig mee gefinancierd vanuit de, middels belastingen, geïnde bijdragen. In België worden weliswaar aparte bijdragen geïnd, maar volstaan deze niet om de sociale zekerheid te financieren. Daarom wordt ook de sociale zekerheid bijkomend gefinancierd met inkomsten uit belastingen.
Men onderscheidt grosso modo directe en indirecte belastingen. De directe belastingen worden geheven op een voortdurende toestand (arbeidsinkomsten, eigendom, verhuring …) en worden jaarlijks vastgesteld en geïnd. De overheid moet enkele handelingen stellen, zodat de reeds door de wet “ingevoerde” belasting ook daadwerkelijk verschuldigd wordt. Dit noemt men de “vestiging” van de belasting. Zo kan gedacht worden aan de jaarlijkse aangifte van inkomsten inzake de personenbelasting, waarna de verschuldigde belasting wordt vastgesteld, ingekohierd en een aanslagbiljet wordt verzonden. De belastbare grondslag van de personenbelasting is dan het geheel aan belastbare inkomsten dat een persoon in een jaar heeft behaald en waarop hij belastingen verschuldigd is. Indirecte belastingen worden geheven naar aanleiding van occasionele gebeurtenissen. Zo zijn erfbelastingen (of successierechten) verschuldigd op de overgang van een vermogen naar erfgerechtigden naar aanleiding van het overlijden van een persoon. Een ander bekend voorbeeld is de belasting over de toegevoegde waarde (btw) die geheven wordt over een gevraagde vergoeding (maatstaf van heffing) voor het leveren van een goed of verrichten van een dienst onder bezwarende titel (belastbare handeling).
Doordat belastingen bestemd zijn voor een overheid, maar rechtssubjecten zich niet louter onder een en dezelfde overheid bevinden, kan een dubbele belasting ontstaan. Zo mogen immers de federale staat, de gemeenschappen, de gewesten, de provincies en de gemeenten belastingen invoeren, en vervolgens vestigen en invorderen. In een ruimer kader valt verder te denken aan een door de EU gevestigde belasting. Binnen België wordt dubbele belasting in beginsel vermeden: elke overheid kan slechts belastingen heffen voor zover de Grondwet en de bijzondere wetten haar die bevoegdheid geven. Voor lokale (gemeenschaps-/gewestelijke/provinciale/gemeentelijke) belastingen gelden bijkomende (grond)wettelijke beperkingen dat deze besturen niets mogen belasten wat reeds bij wet werd belast. Aldus voorziet art. 170, §§ 2, 3 en 4 Gec.Gw. dat een wet uitzonderingen kan bepalen op de fiscale bevoegdheid van deze organen. Zo regelt een wet van 23 januari 1989 dat gemeenschaps- en gewestparlementen geen belasting mogen heffen op materies die het voorwerp uitmaken van een belasting door de Staat. Dit is een wettelijke bevestiging van een meer veralgemeend principe dat op dezelfde grondslag normaal slechts één keer een belasting wordt geheven (non bis in idem). Hierop bestaan niettemin uitzonderingen. Zo is de onroerende voorheffing een gewestelijke belasting, maar mogen provincies en gemeenten elk bijkomende opcentiemen heffen op deze belasting. De uiteindelijk over onroerende goederen te betalen belasting verschilt bijgevolg van gemeente tot gemeente, doordat het grootste aandeel in deze belasting vooral de gemeentelijke (en provinciale) opcentiemen zijn.
Interstatelijk wordt de zaak een pak complexer. Elke staat beslist immers zelf over de in te voeren belasting(en) en de belastbare grondslag. Dit noemt met de fiscale soevereiniteit. Zodra iemand evenwel grensoverschrijdend inkomsten behaalt, wordt hij aldus geconfronteerd met de fiscale regimes van verschillende soevereine staten. Stel dat iemand in Chili werkt voor een Amerikaanse werkgever, maar in België zijn woonplaats heeft. Zowel de Amerikaanse, als de Chileense en de Belgische overheid zouden dan kunnen beslissen deze inkomsten te belasten, als ze vinden dat de behaalde inkomsten voldoende verbonden zijn met de eigen territoriale fiscale bevoegdheid. Om dan toch niettemin dubbele belasting te vermijden, zijn er in de loop der tijd al heel wat (dubbel)belastingverdragen afgesloten, waarin de staten afspraken maken over de uitoefening van de heffingsbevoegdheid (door de ene of door de andere staat), over de verdeling ervan over de betrokken staten en over vrijstellingen of verrekeningen. Zo besluiten ze autonoom om voor een stuk afstand te doen van hun fiscale autonomie en een in het intern recht voorziene belasting niet (dan wel slechts deels) toe te passen. Deze verdragen betreffen voornamelijk inkomstenbelastingen, hoewel ook voor andere belastingen akkoorden zouden kunnen worden gesloten. (België heeft met iets meer dan honderd landen een verdrag inzake inkomstenbelastingen gesloten, maar enkel met Frankrijk en Zweden een verdrag ter afstemming van successierechten.) In de context van de Europese Unie gelden verder ook een aantal Europeesrechtelijke regels om de fiscale bevoegdheid van de EU-lidstaten onderling af te bakenen. Zo wordt voor de toepassing van btw in een Europese richtlijn geregeld waar een belastbare handeling moet worden gelokaliseerd, waardoor slechts één lidstaat alsnog kan belasten. Voor de vennootschapsbelasting (directe belasting op de inkomsten van door een rechtspersoon gevoerde onderneming) voorziet het Europees recht dan weer in enkele verplichte vrijstellingen.
De dubbelbelastingverdragen inzake inkomsten en vermogen volgen meestal een zelfde stramien. Zo zal het in de eerste plaats voor elke belastingplichtige van belang zijn de fiscale woonplaats (voor een rechtspersoon de fiscale zetel) voor de toepassing van het verdrag te bepalen. Vervolgens worden, in functie van de aard van de inkomsten verdere heffingsregels afgesproken. Voor inkomsten uit onroerende goederen zal meestal het liggingsbeginsel gelden: de overheid op wiens grondgebied het goed gelegen is, zal dan bevoegd zijn om de belasting te innen. De andere staat moet dan dubbele belasting vermijden door ofwel de inkomsten uit buitenlandse onroerende goederen niet meer te belasten (vrijstellingsregime) of de in het buitenland geheven belasting af te trekken van de binnenlandse belastingschuld (verrekeningsregime). Een werknemer mag in beginsel op zijn loon worden belast in de staat waar hij de job effectief fysiek uitoefent, tenzij hij hiervoor minder dan 183 dagen in deze staat aanwezig is en ook zijn werkgever er niet gevestigd is. Opnieuw zal de woonstaat dubbele belasting moeten vermijden door een vrijstellings- of verrekeningsregime.
In voormeld voorbeeld zou aldus Chili bevoegd zijn om te belasten, waarna België dubbele belasting moet vermijden door de Chileense belasting te verrekenen met de Belgische belasting, of het in Chili behaalde loon in België vrij te stellen. Hoewel de werkgever in de VS gevestigd is, mogen zij niet belasten.
Het laatste decennium is er ook een verscherpte aandacht voor grote ondernemingen, die middels complexe fiscale constructies (al dan niet op legale wijze) hun belastingschulden kunstmatig proberen te verlagen. Men spreekt hierbij van 'agressieve fiscale belastingplanning'. Ook deze thematiek vereist een internationale aanpak. Zo werd binnen de OESO een akkoord bereikt over een minimaal te heffen inkomstenbelasting (Pillar II). Dit akkoord werd door de Europese Unie omgezet in een richtlijn van 14 december 2022 (2022/2523), die de EU-lidstaten in hun nationale wetgeving moesten implementeren tegen 1 januari 2024. Zo moet elk land minstens 15% belasting heffen over het geheel aan, door een ondernemingsgroep, op zijn grondgebied behaalde inkomsten. Wordt deze drempel niet gehaald, dan zijn andere landen, waar deze onderneming ook actief is, in een specifieke volgorde bevoegd om zelf een bijkomende belasting in te houden en aldus te garanderen dat toch minstens 15% belasting wordt geheven. De regeling werd in België ingevoerd met een wet van 19 december 2023.
Fiscaliteit wordt steeds uitgebreider en ingewikkelder. Zowel vanuit de economische als vanuit de traditionele juridische beroepen houden steeds meer mensen zich bezig met het belastingrecht. Een aantal beroepen die zich hiermee inlaten of hun beroepstitels zijn wettelijk beschermd. Voor wat de specifieke benamingen en bevoegdheden betreft van deze beroepen kunnen we verwijzen naar het thema Ondernemingsrecht. Langs de kant van de overheid zijn talloze ambtenaren bezig met belastingen. Zo is op federaal niveau de FOD financiën de federale overheidsdienst met het grootste aantal ambtenaren. De administratie staat o.a. in voor het vestigen van de belasting, het invorderen, alsook de controle op de correcte naleving van de fiscale wetgeving. Daarnaast zijn bijkomende cellen verantwoordelijk voor het bepalen van een fiscaal beleid, het helpen van belastingplichtigen bij vragen over de toepassing van de fiscale wetgeving, het bemiddelen bij geschillen tussen een belastingplichtige en de overheid, …
Om de belastingplichtige te helpen bij de vervulling van zijn fiscale verplichtingen, heeft de FOD Financiën heel wat informatie verzameld op www.fisconetplus.be. Hier worden naast de toepasselijke fiscale wetgeving en bijzondere documenten, tal van toelichtingen vanwege de fiscus (circulaires, aanschrijvingen, FAQ’s, berichten…) verzameld, alsook een selectie van de rechtspraak en eerder verleende rulings. Een ruling (voorafgaande beslissing in belastingzaken) is een beslissing waarmee de FOD Financiën op aanvraag van een belastingplichtige bepaalt hoe de federale belastingwetten zullen worden toegepast op een specifieke situatie of verrichting die op fiscaal vlak nog geen uitwerking heeft gehad. Deze ruling geeft rechtszekerheid aan de aanvrager want ze bindt voor vijf jaar alle diensten van de FOD Financiën. Een zelfde beslissing kan ook bij de Vlaamse belastingadministratie (Vlabel) worden gevraagd over de toepassing van Vlaamse belastingregels.
B. De grondwettelijke regels inzake fiscaliteit
Niet elke overheid kan in België belastingen opleggen. De Grondwet somt de bevoegde overheden limitatief op (art. 170 Gec.Gw.). Het zijn de federale staat, de gemeenschappen en gewesten, de provincies en de gemeenten. Telkens moet de beslissing tot invoering van een belasting, met name het vastleggen van de essentiële aspecten van de belastingregeling, genomen worden door het vertegenwoordigende orgaan van de publiekrechtelijke rechtspersoon: de (federale of deelstatelijke) parlementen en de (provincie- en gemeente)raden. Zoals aangegeven, kan de federale wetgever de bevoegdheid voor andere deelorganen verder beperken. Het vestigen en invorderen kan vervolgens aan het uitvoerend orgaan worden overgelaten. Bijzondere voorrechten voor bepaalde klassen zijn expliciet uitgesloten op grond van het constitutionele gelijkheidsbeginsel. Vrijstellingen of verminderingen kunnen enkel bij wet worden toegekend (art. 172 Gec.Gw.). Dit noemt men het legaliteitsbeginsel: zowel belastingen als vrijstellingen en verminderingen ervan kunnen slechts ingevoerd worden door een wet (in de materiële zin van het woord). Dit kan nooit worden overgelaten aan een uitvoerende macht en bij de invoering van vrijstellingen of verminderingen moet rekening worden gehouden met het gelijkheidsbeginsel. Een onderscheid mag worden gemaakt, maar discriminatie is niet toegestaan (zie thema Fundamentele rechten).
In verband met deze legaliteit moet herhaald worden dat het vestigen van de belasting en het invorderen ervan bestuurshandelingen (zie thema Administratief recht) zijn en in die zin weliswaar enkele privileges genieten, maar vooral ook de wettigheidstoets moeten kunnen doorstaan. De fiscale administratie heeft een gebonden bevoegdheid en moet zich onder meer houden aan de beginselen van behoorlijk bestuur. Wat de interpretatie van de fiscale wet betreft, gaat de klassieke visie ervan uit dat zij, omwille van de aantasting van het fundamentele recht op eigendom van de belastingplichtige, strikt geïnterpreteerd moet worden. Dit betekent evenwel niet dat fiscale wetteksten restrictief (beperkend) moeten worden geïnterpreteerd. Het komt er vooral op neer dat analogieredeneringen (het toepassen van een bepaalde last op een niet-wettelijk voorziene, maar wel sterk gelijkende situatie) uitgesloten zijn en dat de regels, in geval van twijfel, in het voordeel van het rechtssubject of in dubio contra fiscum moeten worden verstaan.
Voor nationale belastingen moet de wettelijke basis jaarlijks vernieuwd worden. Volgens artikel 174 van de Grondwet moet elk jaar gestemd worden over de belastingen ten behoeve van de federale staat, de gemeenschappen en de gewesten. De wetten en decreten die ze invoeren zijn slechts voor één jaar geldig, tenzij ze worden vernieuwd. Concreet gebeurt dit door een standaardformule in de begrotingswet of in een aparte financiewet, waarmee alle bestaande fiscale regels voor het komende jaar van kracht zijn. Dit is de regel van de annaliteit of annualiteit. Voor de provincies en de gemeenten geldt hetzelfde.
Naast deze constitutionele regels zijn er weinig gemeenschappelijke normen die gelden voor alle belastingen. Voor verschillende belastingen worden afzonderlijke wetboeken gemaakt met eigen voorwaarden en procedures. Ofschoon getracht wordt hierin een zekere onderlinge afstemming te realiseren (bv. inzake verschuldigde intresten bij te late betaling, onderzoeksbevoegdheden van de administratie, …) zijn de regels niet uniform. Wel zijn er een paar algemene rechtsbeginselen die spelen, zoals het principe non bis in idem, dat al ter sprake kwam, het rechtszekerheidsbeginsel, het vertrouwensbeginsel en het realiteitsbeginsel. Dit laatste beginsel houdt in dat de fiscale administratie bij het vestigen van een belasting rekening houdt met de werkelijke juridische toestand en niet met de inkleuring van de feiten die de rechtssubjecten eraan geven. Zo kan je niet ontsnappen aan de belasting op winst door gemaakte winsten een andere naam te geven in de boekhouding. Dit impliceert ook dat zowel inkomsten uit legale, als inkomsten uit illegale handelingen in beginsel aan dezelfde belasting worden onderworpen.
C. Sanctionering
Wie zijn belastingen niet betaalt, kan daartoe gedwongen worden. De overheid moet eerst de belasting vestigen. Dit is een procedure waardoor een bij wet ingevoerde belasting in concreto verschuldigd wordt door een welbepaalde belastingplichtige. Deze procedure verschilt per belasting. Vervolgens moet de verschuldigde belasting ook worden geïnd en, indien nodig, gedwongen worden ingevorderd. De uitvoerende macht maakt dan gebruik van haar geweldmonopolie. Ze beschikt over haar bestuursrechtelijk privilège du préalable. Dit is het recht van de staat om aan bestuurlijke beslissingen uitvoerbare kracht te verlenen en dus om zichzelf een uitvoerbare titel te verschaffen, zonder eerst langs de rechterlijke macht te passeren. Als een rechtssubject geen vrijwillig gevolg gegeven heeft aan de uitnodiging tot betaling, die hij of zij in de vorm van het aanslagbiljet ontvangen heeft, kan het fiscale bestuur bijgevolg een dwangbevel uitvaardigen. Dit is een administratieve akte die wordt uitgevaardigd door het ontvangkantoor en die de deurwaarder toelaat om door middel van beslag de belastingschulden af te dwingen. Het is dan aan de rechtsonderhorige om, wanneer hij zich niet met de beslissing van de overheid kan verzoenen, zich hiertegen in rechte te voorzien. Ook hier zullen bepaalde belastingen evenwel eerst nog formeel betwist moeten worden via een administratieve beroepsprocedure bij de belastingadministratie, wat soms een ontvankelijkheidsvoorwaarde uitmaakt om belastingschulden in rechte te betwisten.
De administratie moet niet alleen belastingen vestigen, innen en desnoods invorderen, maar ook de juiste naleving ervan controleren. Hiertoe beschikt de fiscale administratie, naast de mogelijkheid om vragen om inlichtingen te stellen, over een visitatierecht, waarbij ter plaatse gegevens kunnen worden geverifieerd. De precieze omvang van dit visitatierecht verschilt per administratie en belasting. Soms worden bijkomende specifieke regels ingevoerd die de controle moeten vergemakkelijken, zoals het “witte kassa”-systeem in de horeca of de verplichting financiële gegevens kenbaar te maken bij een centraal aanspreekpunt bij de Nationale Bank. Ook hier hebben Europeesrechtelijke ontwikkelingen tal van bijkomende meldingsplichten ingevoerd. Zo moet een fiscaal adviseur zelf de overheid inlichten wanneer hij een bijzonder planningsmechanisme voor een cliënt uitwerkt en moeten digitale platformbeheerders rapporteren over de transacties die ze faciliteren via hun platform.
Als iemand niet of niet tijdig betaalt of onregelmatigheden begaat, zijn er ook zowel administratieve als strafsancties mogelijk. De administratieve sancties zijn puur financiële ingrepen (ambtshalve verhogingen, verwerpen van aftrekposten, boete wegens laattijdigheid … – bij laattijdigheid loopt overigens hoe dan ook bijkomend de wettelijke nalatigheidsintrest). Deze administratieve boetes worden opgelegd door het bestuur op grond van de daaromtrent voor handen zijnde wetgeving. Toch behoudt het bestuur niet zelden een eigen opportuniteitscontrole om hier al dan niet afstand van te doen. Net als tegen de eigenlijke fiscale schuld, is het ook mogelijk om administratief (binnen de administratie) en jurisdictioneel (bij de fiscale kamers van de rechtbanken van eerste aanleg) in beroep te gaan tegen beslissingen omtrent deze administratieve sancties. Er bestaat anderzijds ook een bijzondere rechtstak als het fiscaal strafrecht. Wie fiscale misdrijven pleegt, riskeert – geen administratieve maar penale – boetes en gevangenisstraffen, en bijkomende straffen zoals de bijzondere verbeurdverklaring, ontzetting uit bepaalde rechten, ontbinding van de rechtspersoon, beroepsverbod of sluiting van de onderneming.
Voorbeelden van fiscale misdrijven zijn niet alleen belastingontduiking, maar ook fiscale valsheid of het gebruik van een vervalst fiscaal stuk, schending van het beroepsgeheim door een fiscaal ambtenaar, misbruik van zegelmachines, witwassen … Volledigheidshalve moet hierbij vermeld worden dat een belangrijk onderscheid bestaat tussen belastingontduiking, wat strafrechtelijk gesanctioneerd wordt, en belastingontwijking, het op een legale manier kiezen voor de minst belaste weg om een bepaald doel te realiseren of een bepaalde transactie uit te voeren. In beginsel mag elk rechtssubject zich immers, binnen de grenzen van de wet, zodanig organiseren dat hij zo weinig mogelijk belastingen moet betalen. Toch werd er al op gewezen dat dit onderscheid, zowel in nationale, als in internationale context, stelselmatig meer onder druk is komen te staan. Men tracht immers om allerhande (in beginsel legale) belastingontwijkende constructies hoe langer hoe meer te bestrijden, wanneer aldus op een artificiële, kunstmatige manier belasting wordt ontweken. Hiervoor wordt in een Belgische context gesproken van “fiscaal misbruik” of binnen een Europese context van “agressieve belastingplanning”. Wanneer kunstmatig diverse juridische stappen worden gezet om aldus een doel te bekomen zonder de hieraan verbonden belastingschuld te moeten dragen, wordt voorzien dat het nagestreefde voordeel alsnog ongedaan kan worden gemaakt. Zo bestaat voor de inkomstenbelastingen een algemene antimisbruikbepaling (artikel 344, §1 Wetboek van Inkomstenbelastingen 1992) die stelt dat een rechtshandeling niet kan worden tegengeworpen aan de fiscus als de fiscus door vermoedens of andere bewijzen kan aantonen dat er sprake is van fiscaal misbruik. De administratie zal dan de belasting kunnen heffen, die normaal verschuldigd was geweest zonder het toegepaste misbruik, tenzij de belastingplichtige kan bewijzen dat de rechtshandeling door andere motieven verantwoord is dan enkel het ontwijken van belastingen. Dit komt de facto neer op een omkering van de bewijslast. Normaal is het immers de fiscus die moet aantonen dat een bepaalde belasting wettelijk verschuldigd is. Nu is de belasting wettelijk niet verschuldigd (maar wordt deze vermoed kunstmatig te zijn ontweken) en moet de belastingplichtige aantonen waarom voor bepaalde rechtshandelingen werd gekozen. Ook inzake btw bestaat een enigszins vergelijkbare algemene definitie van misbruik (art. 1, §10 W BTW). De precieze sanctie is evenwel enkel bij wet geregeld voor enkele bijzondere gevallen, terwijl het in andere gevallen aan de rechtspraak wordt overgelaten om de gevolgen van het misbruik te bepalen.