Enkele principes

Rechtsregels moeten, alleen al omwille van de rechtszekerheid, “uitgedrukt” worden. Als de rechtssubjecten het recht moeten toepassen, dan moet dit recht op een of andere manier kenbaar zijn. Van niemand kan immers verwacht worden dat hij of zij regels naleeft, waarvan geen kennis kan genomen worden. De vormen waarin de rechtsnormen zich manifesteren, zijn de formele rechtsbronnen. Hierna volgen enkele algemene beschouwingen over alle rechtsnormen, ongeacht in welke vorm ze uitgedrukt worden. Het zijn paradigma’s of vooronderstellingen, die noodzakelijk zijn om van het recht een logisch geheel te kunnen maken van afdwingbare normen ter ordening van de maatschappij.

A. Iedereen wordt geacht de rechtsregels te kennen

Een noodzakelijke voorwaarde om van het rechtssysteem een geheel van afdwingbare gedragsvoorschriften te maken, is de regel dat iedereen geacht wordt de wet te kennen ("nemo censetur ignorare legem"). De wet mag in deze zin in zijn meest brede betekenis van gedragsvoorschrift begrepen worden, zodat de uitdrukking eigenlijk mag begrepen worden als "iedereen wordt geacht het recht te kennen". Gezien de enorme omvang van het arsenaal aan rechtsregels kan eigenlijk niemand nog alle rechtsregels kennen, zelfs de meest getalenteerde jurist niet. Toch kunnen we niet zonder de juridische fictie dat iedereen wel degelijk het recht kent. Wie iets niet volgens de rechtsnorm doet, zou immers simpelweg als verweer kunnen stellen dat hij van die regel niet op de hoogte was. Ons recht aanvaardt dit in principe niet.

Er is slechts een heel beperkte uitzondering op dit beginsel. Sporadisch wordt door een rechtbank het geval van de onoverkomelijke dwaling aanvaard (wanneer je bijvoorbeeld bij twee professionele juristen om advies ging en beiden hetzelfde zeiden, maar achteraf blijkt dat ze het toch verkeerd voor hadden; dan is het mogelijk dat de rechter oordeelt dat jij voor hun fout niet moet opdraaien).

Al is het in de feiten onrealiseerbaar dat iedereen steeds alle regels kent, toch moet het minstens voor iedereen mogelijk zijn om zijn rechten en plichten te leren kennen. De rechtsnormen moeten “ken-baar” zijn. Concreet betekent dit dat ze gepubliceerd worden en dus in gedrukte of digitale vorm consulteerbaar zijn (vandaar de heel beperkte rol die het gewoonterecht in het hedendaagse recht inneemt; de gewoonte wordt immers mondeling overgeleverd). Aan de vereiste van kenbaarheid, in de zin van een duidelijk traceerbare publicatie, is trouwens slechts door de wet volledig voldaan. In tegenstelling tot de (materiële) wet, bestaat voor de andere rechtsbronnen geen publicatieverplichting. Zo wordt een groot deel van de rechtspraak nooit gepubliceerd, terwijl de algemene rechtsbeginselen en het gewoonterecht slechts door echte kenners gedistilleerd kunnen worden uit de massa van regelgeving, rechtspraak en rechtsleer. Van de rechtsleer zou men ten slotte de vraag kunnen stellen of de publicatie (op welke manier dan ook) geen grondvoorwaarde is om überhaupt van een rechtsbron te kunnen spreken. Een individuele impressie van een individuele gedachte over recht kan bezwaarlijk een rechtsbron genoemd worden.

Het kenbaar maken van de rechtsbronnen, voornamelijk van de wet, is in de eerste plaats een overheidstaak. Voor elke wet (in de materiële zin) geldt dat ze niet afdwingbaar is zolang ze niet gepubliceerd is. Dezelfde overheid die de wetten maakt en zorgt voor de handhaving ervan, moet ook zorgen voor de officiële publicatie. In het Belgische en Vlaamse rechtsbestel speelt het Belgisch Staatsblad, sinds 1 januari 2003 enkel consulteerbaar via internet, hierin de belangrijkste rol. De wetten en besluiten van de federale en van de gemeenschaps- en gewestparlementen en -regeringen worden hierin gepubliceerd (ook een aantal andere zaken wordt langs dit kanaal bekendgemaakt, zoals vacatures in de ambtenarij, arresten van het Grondwettelijk Hof … Zie www.staatsblad.be en klik verder door naar Belgisch Staatsblad). Ook andere overheden hebben hun officieel publicatiekanaal. Gemeentebesturen hebben meestal wel een officieuze periodiek waarin gemeentelijke reglementen kunnen worden opgenomen, maar voor deze lokale besturen geldt volgens decreten voor zowel het Vlaamse als het Brusselse Gewest dat gemeentelijke reglementen op de gemeentelijke website moeten gepubliceerd worden. Provinciale reglementen verschijnen in het Bestuursmemoriaal van de provincie, vandaag allemaal consulteerbaar online. Europese normen vinden we in het Publicatieblad van de Europese Unie (reeks L), zie https://eur-lex.europa.eu.

Aan bestaande (materiële) wetten wordt vaak gesleuteld door nieuwe (materiële) wetten. Er worden artikelen of delen van artikelen opgeheven, gewijzigd of toegevoegd (deze laatste zijn vaak herkenbaar aan hun nummering met bisterquater …). Als in de oorspronkelijke tekst de wijzigingen worden aangebracht, dan spreken we van consolidatie of dus een geconsolideerde tekst.

Sommige wetteksten hebben op de duur het uitzicht van een lappendeken. Worden verschillende wetten over dezelfde of aanverwante thema’s samengebracht in een nieuwe tekst, zodat alles herschikt en hernummerd wordt, dan spreken we van coördinatie. De coördinatie is het werk van de uitvoerende macht, die dit kan zonder inbreuk op de hiërarchie van de normen, want door de coördinatie wijzigen de normen inhoudelijk niet.

Als de wetgever zelf verschillende normen (van wettelijke, rechterlijke of gewoonterechtelijke oorsprong) met betrekking tot een bepaald thema samenbrengt en logisch ordent, dan spreken we van een (officiële) codificatie. Ter gelegenheid van codificatie wordt het recht in zekere zin “hernieuwd”. Een echte “codex” of “wetboek” is systematisch opgebouwd en heeft de bedoeling “formeel exhaustief” te zijn. Hiermee wordt bedoeld dat voor de oplossing van eender welk probleem in die bepaalde tak van het recht enkel en alleen van de codex gebruik gemaakt mag worden als formele bron van recht. In de Vlaamse wetgeving bundelde de wetgever bijvoorbeeld allerhande decretale bepalingen in de Vlaamse Codex Wonen (inclusief een bundeling van de uitvoeringsbesluiten). En zo zou alle burgerlijk recht in het Burgerlijk Wetboek moeten staan, alle internationaal privaatrecht in het Wetboek IPR, alle sociaal strafrecht in het Wetboek Sociaal Strafrecht, alle economisch recht in het Wetboek Economisch Recht … De praktijk is helaas meestal prozaïscher dan de theorie.

B. De verschillende rechtsbronnen en hun onderlinge verhouding

Alle rechtsregels, zowel de gebiedende als de verbiedende, zowel de dwingende als de aanvullende, zijn afdwingbaar en moeten dus nageleefd worden. Er zijn echter enorm veel instellingen die rechtsregels maken en dit kan er wel eens toe leiden dat twee normen elkaar tegenspreken. Welke moet dan nageleefd worden? Om die vraag te beantwoorden, moeten we gaan kijken naar de hiërarchie van de rechtsnormen. Er is een hiërarchie onder de verschillende formele bronnen onderling en een hiërarchie binnen elk van die formele rechtsbronnen. De ene norm is "sterker" dan de andere en moet dus voorrang gegeven worden. Een norm die hoger staat in de hiërarchie kan een lagere norm wijzigen, opheffen of tegenspreken. Een lagere norm kan een hogere norm enkel verder uitvoeren of concreet toepasselijk maken. Lagere normen mogen hogere normen niet tegenspreken. De graad van hiërarchische normering varieert wel sterk van bron tot bron. Verder bespreken we uitvoerig deze problematiek van de hiërarchie der normen.

In ons hedendaags West-Europees continentaal recht (civil law) is de (materiële) wet de belangrijkste bron. Als op een rechtsprobleem een duidelijke wet van toepassing is, dan moeten we dus niet meer verder gaan zoeken naar de juridische oplossing. Is er voor een probleem geen wettelijk antwoord of is de wet niet zo duidelijk, dan pas gaan we te rade in de rechtspraak. We gaan er dan kijken hoe de rechtbanken hetzelfde probleem doorgaans beslechten. Vinden we noch in de wet noch in de rechtspraak soelaas, dan slaan we ook de rechtsleer erop na. Let wel, het betreft hier de volgorde waarin we de gevonden normen ordenen qua kracht.

Dit is zeker niet noodzakelijk de volgorde waarin we de diverse normen ook effectief gaan zoeken! De rechtsleer bijvoorbeeld, die weliswaar minder sterk is dan de wet en de rechtspraak, zal toch meestal de eerst aangeboorde formele rechtsbron zijn. Werken van rechtsleer zijn immers goed gestructureerd en vaak voorzien van handige registers en verwijzingen naar wetgeving en rechtspraak.

Binnen rechtspraak en rechtsleer is er een zekere hiërarchie. Zo zal de vaste rechtspraak van het Hof van Cassatie zwaarder wegen dan een alleenstaand vonnis van een vrederechter. Binnen de doctrine zal een hoogleraar die over zijn favoriet onderwerp publiceert meer gewicht in de schaal werpen dan een toevallige commentator van een recente wet. Als structurering van de onderlinge verhoudingen tussen de diverse normen wegen deze hiërarchieën echter niet zo zwaar. Ze zijn immers niet afdwingbaar. Een vrederechter “mag” afwijken van de klassieke visie van het Hof van Cassatie; de toevallige commentator “mag” de topspecialist tegenspreken. Het is vooral binnen de formele rechtsbron van de (materiële) wet dat de hiërarchie van de normen wel afdwingbaar is en dus van belang is. Daarom gaan we hierna uitvoerig op dit aspect in. Een lagere materiële wet “mag niet” afwijken van een hogere.

C. Werking in de tijd

Artikel 1.2 Burgerlijk Wetboek verwoordt het principe van de niet-retroactiviteit: “De wet beschikt alleen voor de toekomst. Zij heeft geen terugwerkende kracht”. Dit is een logisch principe, want retroactiviteit aanvaarden zou betekenen dat de rechtssubjecten geacht worden de rechtsnormen al toe te passen vooraleer ze bestaan. Hoe kan je een norm respecteren als die (nog) niet bestaat? Toch is dit beginsel in het Belgische recht niet grondwettelijk (maar enkel in het BW en dus enkel wettelijk) verankerd en de wetgever geeft inderdaad toch wel eens terugwerkende kracht aan een wet, waarmee hij dan voor deze ene norm afwijkt van zijn eigen principe, vervat in het Burgerlijk Wetboek (een norm mag nu eenmaal een norm van hetzelfde niveau tegenspreken). Zo gebeurt het wel eens dat een fiscale wet wordt toegepast op al verworven belastbare inkomsten. Dit kan door in de wet uitdrukkelijk te stellen dat de nieuwe regels van toepassing zijn vanaf een datum in het verleden. Enkele keren gaf de overheid ook al terugwerkende kracht door een aflevering van het Belgisch Staatsblad van januari te antidateren op een van de laatste dagen van december. Deze gevallen van terugwerkende kracht zijn op het randje van wat behoorlijk is in een rechtsstaat en zijn gelukkig uitzonderingen.

Aan de rechtssubjecten wordt na de officiële publicatie van een nieuwe norm als het ware de tijd gegeven om de norm te leren kennen. Wetten treden normaal gezien in werking tien dagen na publicatie in het Belgisch Staatsblad, maar de wet kan zelf in uitzonderingen voorzien, zoals de onmiddellijke inwerkingtreding op de dag van de publicatie, de inwerkingtreding vanaf een bepaalde datum, de inwerkingtreding na het verstrijken van een bepaalde termijn, vanaf het publiceren van uitvoeringsbesluiten en dus ook – hoogst uitzonderlijk – vanaf een datum die reeds voorbij is. De Europese normen treden normaal gezien twintig dagen na publicatie in werking, de provinciale normen vijf dagen na de publicatie in het Bestuursmemoriaal en de gemeentelijke vijf dagen na plaatsing op de gemeentelijke website.

Deze werking van de wet in de tijd noopt ieder die een rechtsnorm toepast tot een soort tijdsreflex. Wanneer een rechtbank bijvoorbeeld vandaag een geschil moet beslechten over een rechtsfeit of een rechtshandeling van enkele maanden of jaren geleden, dan zal dit geschil – in principe – volgens de toenmalige regels moeten worden opgelost. Intussen kan de rechtsnorm gewijzigd zijn, maar met die wijziging mag dan geen rekening gehouden worden. In het strafrecht kent men hierop niettemin een belangrijke uitzondering door de regel van de mildere strafwet. Wie volgens de wetgeving op het ogenblik van de feiten een strafrechtelijke inbreuk pleegt, zal niet langer of slechts in mindere mate gestraft worden, wanneer op het ogenblik van de beoordeling dezelfde feiten niet meer respectievelijk slechts met mindere straffen strafbaar zijn.

Rechtsnormen gelden dus in principe voor de toekomst (mildere strafwetten ook voor het verleden) en dan wel onbeperkt. Normaal gezien staat er dus geen vervaldatum op de norm, al is dit sporadisch wel eens mogelijk. Zo gelden gewijzigde verkeersmaatregelen ter gelegenheid van een wielerwedstrijd natuurlijk slechts gedurende de tijd nodig om die wielerwedstrijd veilig te organiseren. Behalve in dit soort specifieke gevallen geldt de rechtsnorm echter tot hij door een nieuwe rechtsnorm (met dezelfde of een hogere rechtskracht) wordt opgeheven of gewijzigd. De perfecte wetgever heft steeds uitdrukkelijk een wet op. Omwille van de rechtszekerheid is het inderdaad best dat alle bestaande wetten ook effectief geldende wetten zijn. In realiteit blijft een wettekst echter vaak bestaan zonder officieel opgeheven te worden, terwijl hij inhoudelijk eigenlijk niet meer strookt met nieuwe wetgeving. De regel is hier dan dat steeds de recentste wet effectief geldt en dus de oude wet impliciet opgeheven is. Juristen drukken dit principe uit met de Latijnse zin lex posterior derogat anteriori.

Moeilijk wordt het soms wanneer eenzelfde toestand blijft doorlopen onder de gelding van twee of meer opeenvolgende rechtsregels. We zitten dan met een probleem van overgangsrecht. Soms zal daarom voorzien worden in uitdrukkelijke overgangsbepalingen. De wet legt dan zelf uit hoe de nieuwe wet al dan niet op alle of bepaalde huidige en toekomstige gevolgen van voortdurende toestanden van toepassing is. Legt de wet dit niet uit, dan worden enkele algemene regels toegepast. Zo hebben rechtsnormen van dwingend recht meestal onmiddellijke of exclusieve werking en wijzigen ze dus de bestaande rechtstoestand. Aanvullende rechtsregels hebben daarentegen gewoonlijk eerbiedigende werking, wat betekent dat de gevolgen van de oude regel ook na de publicatie van de nieuwe van toepassing blijven. Heel veel concrete wetten bevatten uitzonderingen op deze principes. In strafzaken werkt de mildere strafwet retroactief en in procesregeling werkt de wet in principe onmiddellijk, ook op hangende geschillen. Het zekerste is echter steeds de concrete overgangsbepalingen van een wettekst te bekijken (die staan meestal in de laatste artikelen).

Ten slotte nog een belangrijke opmerking over “de drie data van de wet”. Wanneer we het hebben over bijvoorbeeld "de wet van 14 juli 1976", dan geldt hier de datum als identificatie van de wet. Het is als het ware dus de naam van de wet (ook al hebben quasi alle wetten ook een inhoudelijke benaming). Wat is er dan precies op 14 juli 1976 gebeurd? Op deze datum is de wet bekrachtigd en afgekondigd. De dag van de bekrachtiging en afkondiging is de dag waarop de Koning (of voor decreten en ordonnanties de bevoegde minister) de wet ondertekend heeft (hetzelfde geldt voor een koninklijk respectievelijk ministerieel besluit). Voor de toepassing van de wet in de tijd is deze afkondigingsdatum eigenlijk van geen belang. Van groter belang is de tweede datum, de dag namelijk dat de wet (of het decreet of het besluit) wordt gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad (of een andere officieel publicatiekanaal voor de Europese, provinciale en gemeentelijke normen). Deze publicatiedatum is van belang in die zin dat publicatie noodzakelijk is om kenbaar en afdwingbaar te kunnen zijn en dat in principe tien dagen na publicatie de wet van kracht wordt. Op dit beginsel zijn er echter heel wat uitzonderingen en dan kan de wet in werking treden op de dag van de publicatie zelf, maanden later of wanneer de uitvoeringsbesluiten van kracht worden etc. Soms is zelfs retroactiviteit mogelijk. Deze derde datum, de datum van inwerkingtreding, is eigenlijk de enige relevante voor de toepassing van de wet in de tijd. De eerste datum identificeert alleen de wet, de tweede helpt de tekst te vinden in het originele Staatsblad, maar de derde is degene die bepaalt wanneer de wet moet worden toegepast. Merk ten slotte op dat de datum van goedkeuring door het parlement, wat de facto meestal de pers haalt, in dit hele verhaal eigenlijk geen belang heeft. Er zijn door het parlement gestemde wetten en decreten die al jaren op inwerkingtreding wachten …

D. Werking in de ruimte

Tenzij de rechtsnorm het zelf uitdrukkelijk anders stelt, mogen we ervan uitgaan dat Belgische wetten gelden in België en gemeentelijke reglementen binnen de gemeente. Maar wat als een Belg zich naar het buitenland begeeft of een vreemdeling België binnenkomt? Zijn en blijven de Belgische wetten dan van toepassing? Sommige wel, andere niet. Sommige rechtsregels hebben een territoriale gelding, andere een personele.

  • In het eerste geval geldt de norm voor alle rechtssubjecten binnen het territorium waarvoor de overheid, die de norm heeft uitgevaardigd, bevoegd is (of minstens binnen een door de wet zelf bepaald deel van dat territorium). Ook vreemdelingen, die zich al dan niet toevallig binnen dit gebied bevinden, vallen dan onder de territoriale gelding van de wet.
  • In het tweede geval geldt de norm voor de betrokken personen, waar zij zich ook bevinden, zelfs buiten het door de uitvaardigende overheid beheerste gebied.

Typische territoriaal toepasselijke normen zijn bijvoorbeeld de bepalingen van het verkeersreglement. Al wie zich in het Belgische verkeer begeeft, moet de Belgische regels respecteren. Een typisch personeel toepasselijk recht is het recht om te huwen. Waar een Belg zich ook bevindt, of hij al dan niet mag huwen, wordt hoe dan ook – minstens – bepaald door het Belgische recht.

Wanneer een bepaald probleem omwille van de betrokken personen (personele toepassing) en/of de spreiding van de feiten over verschillende territoria (territoriale toepassing) met verschillende rechtssystemen in aanraking komt, dan hebben we te maken met een grensoverschrijdend probleem. Betreft het relaties tussen staten en/of internationale instellingen, dan zal het internationaal publiekrecht op de proppen komen. Betreft het evenwel privaatrechtelijke verhoudingen, dan moet het internationaal privaatrecht (IPR) ingeschakeld worden, dat op zichzelf grotendeels nationaal recht is. Aan de hand van verwijzingsregels zal dit het toepasselijke recht bepalen, de bevoegde rechter aanduiden en de uitvoerbaarheid regelen.