De algemene rechtsbeginselen

De algemene rechtsbeginselen worden in ons recht slechts sinds halfweg de twintigste eeuw als een autonome rechtsbron erkend (met name door het Hof van Cassatie). Toch is de basisidee ervan eeuwenoud. Ze houdt in dat er een aantal ongeschreven fundamentele principes zijn die het recht sturen zonder dat ze uitdrukkelijk en exhaustief in wetten worden uitgedrukt. Soms is een wet er wel de uitdrukking of de toepassing van, maar het beginsel zelf staat dan niet als dusdanig in de wet. Het gaat om regels die de rechter afleidt uit een soort algemene fundamentele principes, waarvan men meent dat ze aan de grondslag liggen van de rechtsorde. Men maakt wel eens een onderscheid tussen gewone algemene rechtsbeginselen en algemene rechtsbeginselen met een grondwettelijke waarde, die dus met andere woorden de Grondwet aanvullen en hiërarchisch boven de wet staan. Dat zijn dan ook grondwettelijke beginselen die door het Grondwettelijk Hof zijn erkend. Zo is het verbod van eigenrichting een essentieel fundament van ons recht, zonder als dusdanig ergens te zijn neergeschreven. Het rechtsbeginsel drukt een algemeen aanvaard rechtsgevoel uit en wordt ontwikkeld door de rechtspraak en de rechtsleer. Ook de regel dat niemand in dezelfde zaak rechter en partij kan zijn of dat dus iemand over een zaak zou kunnen oordelen terwijl hij er zelf bij betrokken is, is een algemeen rechtsbeginsel.

In het administratief recht zijn er tal van beginselen van behoorlijk bestuur, vooral ontwikkeld door de rechtspraak van de Raad van State en door de rechtsleer. We denken hierbij aan het zorgvuldigheidsbeginsel, de zuinigheid, het rechtszekerheidsbeginsel, de redelijke termijn, het proportionaliteitsbeginsel … Ze staan onder de Grondwet, maar boven uitvoeringsbesluiten van administratieve overheden, zodat laatstgenoemde publiekrechtelijke rechtshandelingen vernietigd kunnen worden wegens strijdigheid met een beginsel van behoorlijk bestuur.