Lening, geregeld in het oud Burgerlijk Wetboek (titel X: art. 1874-1914), is een overeenkomst waarbij een persoon (de uitlener) een zaak afgeeft aan een ander (de lener) om daar gebruik van te maken, onder de verplichting om ze in natura of bij equivalent terug te geven na gebruik.
Het recht om gebruik te maken van de zaak onderscheidt lening van bewaargeving. Wanneer de zaak zelf teruggegeven moet worden, spreekt men van bruikleen. Wanneer slechts een zelfde kwaliteit en kwantiteit moet worden teruggegeven, is er sprake van verbruiklening. Bruikleen is essentieel om niet en onderscheidt zich op deze manier ook van huur. Zij kan betrekking hebben op roerende of onroerende, verbruikbare en onverbruikbare goederen. Verbruiklening kan om niet zijn of onder bezwarende titel (tegen een vergoeding). Zij heeft altijd betrekking op roerende verbruikbare goederen. Bij bruiklening blijft de uitlener eigenaar van de zaak, zodat het risico en de controle op het gebruik van de zaak uitdrukkelijk door de wet geregeld worden.
Het oud Burgerlijk Wetboek regelt uitdrukkelijk de lening op intrest, waarmee elke verbruiklening onder bezwarende titel wordt bedoeld. Doorgaans heeft de lening op intrest een geldsom als voorwerp. De intrest (rente of vergoeding) is wettelijk of conventioneel. De wettelijke rentevoet wordt jaarlijks in de maand december berekend door de thesaurie van de FOD Financiën. Op het gebied van handelstransacties (wet van 2 augustus 2002 betreffende de bestrijding van de betalingsachterstand bij handelstransacties) wordt de rentevoet per semester bekendgemaakt door de minister van Financiën en ligt deze hoger dan de gewone wettelijk rente. De conventionele intrest kan binnen wettelijk bepaalde grenzen vrij bepaald worden, met dien verstande dat woekerintrest verboden (en bij herhaling zelfs strafbaar gesteld) is. De rechter kan een conventionele rente aanpassen wanneer hij deze te hoog acht.
Het belang van het gemeenrechtelijk contract van lening op intrest is hoe dan ook beperkt omdat heel wat belangrijke soorten leningen, vaak ook weer in het kader van de consumentenbescherming, wettelijk geregeld zijn. Zo zijn onder meer de hypothecaire lening of het hypothecair krediet, de landbouwlening, de lening op pand, de lening op afbetaling en vooral het consumentenkrediet zeer strikt genormeerd. Bovendien moet de professionele uitlener in zijn overeenkomsten met particulieren ook weer de algemeen beschermende bepalingen van de marktpraktijken, in de mate deze al niet in de wetgeving betreffende deze kredieten verbijzonderd zijn, in acht nemen. Zowel de marktpraktijken (boek VI) als de betalings- en kredietdiensten naar particulieren toe (boek VII) worden geregeld in het Wetboek van Economisch Recht.