A. Definitie
Lastgeving (of mandaat) is volgens het oud Burgerlijk Wetboek (titel XIII, art. 1984-2010) een contract waarbij een persoon (de lastgever) een andere partij (de lasthebber) opdracht geeft om een rechtshandeling te verrichten in zijn of haar naam en voor zijn of haar rekening. Iemand die voor iemand anders een contract ondertekent, een bestuurder van vennootschappen die namens de vennootschap optreedt, een gerechtsdeurwaarder die een akte betekent in opdracht van een schuldeiser zijn enkele voorbeelden van lastgeving.
Vaak komen elementen van de lastgeving ook voor als onderdeel van een gemengde overeenkomst, waarvan het hoofdbestanddeel een aanneming is. De advocaat, de architect en de reisagent zijn in hoofdzaak verbonden door een aannemingsovereenkomst, maar kunnen ook een of meer rechtshandelingen stellen in naam en voor rekening van de lastgever.
Lastgeving is een consensueel contract dat mondeling of schriftelijk tot stand kan komen. De derde waarmee gehandeld wordt, kan wel de voorlegging van een schriftelijke volmacht eisen. Een advocaat die voor zijn cliënt een procedure voert, hoeft een dergelijke volmacht niet te bewijzen. Hij wordt vermoed een mandaat ad litem te hebben. Toch dient de advocaat gewapend te zijn voor het geval zijn of haar cliënt een procedure ontkenning van proceshandeling zou instellen en hiermee zou betwisten ooit een opdracht gegeven te hebben.
De vertegenwoordigingsbevoegdheid waarover de lasthebber beschikt, kan algemeen of bijzonder zijn. Een algemene volmacht staat de lasthebber slechts toe om loutere daden van beheer te stellen in naam en voor rekening van de opdrachtgever. Voor het stellen van daden van beschikking is een bijzondere (of uitdrukkelijke) volmacht nodig (wat niet betekent dat deze volmacht noodzakelijkerwijze schriftelijk moet worden verstrekt). Diverse soorten handelstussenpersonen sluiten dicht aan bij de overeenkomst van lastgeving (zie het thema over Ondernemingsrecht).
B. Verbintenissen van de partijen
De lasthebber moet zijn taak uitvoeren als een normaal voorzichtig persoon. Hij draagt slechts de inspanningsverbintenis om zijn taak tot een goed einde te brengen, maar zijn aansprakelijkheid zal strenger beoordeeld worden wanneer hij voor zijn tussenkomsten een vergoeding bedongen heeft. Hij moet de rechtshandeling persoonlijk stellen en moet tegenover de opdrachtgever rekenschap geven van de uitvoering van zijn opdracht en verantwoording van de gelden die hij ontvangen zou hebben.
De lastgever van zijn kant is gehouden de verbintenissen na te komen die de lasthebber in zijn naam en voor zijn rekening aangegaan heeft. Hij moet het loon betalen dat afgesproken werd en hem vergoeden voor de kosten die hij bij de uitvoering van zijn opdracht gemaakt heeft en voor de schade die hij geleden zou hebben. De lasthebber kan zich beroepen op de exceptie van niet-uitvoering om de afgifte van de zaken van de lastgeving te weigeren, wanneer de opdrachtgever zijn verbintenissen niet naleeft. De lastgever kan zijn mandaat op ieder ogenblik (“ad nutum”) intrekken. De herroeping moet dan wel betekend worden aan de lasthebber, alsook aan de derden waarmee de lasthebber contracteerde.
Een bijzonder probleem stelt zich immers wanneer de lasthebber de grenzen van zijn mandaat te buiten is gegaan. Tegenover de lastgever is hij in de (contractuele) fout gegaan en zal hij dus moeten instaan voor de nadelige gevolgen. Moeilijker is de vraag wat de gevolgen zijn voor de rechtsverhouding tussen de lastgever en de derde, met wie de lasthebber in naam en voor rekening van de lastgever een rechtshandeling heeft gesteld. De lastgever is niet gehouden tot wat de lasthebber buiten zijn opdracht heeft gedaan, tenzij hij tot uitdrukkelijke of stilzwijgende bekrachtiging is overgegaan.
Niettemin aanvaardt de rechtspraak (en nu ook de wet, zie artikel 1.8, § 5 Burgerlijk Wetboek), dat bepaalde rechtsgevolgen toch aan de lastgever tegengeworpen kunnen worden, meer bepaald wanneer er sprake is van een schijnmandaat. Wanneer de derde er door de omstandigheden, die niet vreemd zijn aan de lastgever, mocht van uitgaan dat de (schijn)lasthebber nog over een mandaat beschikte en in die omstandigheden tot contracteren is overgegaan, kan het zijn dat de derde de rechtsgevolgen wel degelijk van de (schijn)lastgever kan afdwingen. Wanneer bijvoorbeeld een bedrijf een directeur na jarenlange dienst ontslaat, maar nalaat hier voldoende publiciteit rond te maken naar het cliënteel of de bedrijfsdocumenten in zijn of haar bezit laat, is het mogelijk dat de rechter nadien oordeelt dat het bedrijf de verbintenissen die de lasthebber ten onrechte is aangegaan toch moet honoreren. Hetzelfde geldt voor de bankdirecteur die onder de vlag van een bank gelden ontvangt maar deze voor zichzelf houdt. De aan de lastgever toerekenbare schijn en het feit dat de rechtmatige verwachtingen van de derde geschonden werden, zullen hiervoor volstaan.