De indeling van het recht

Om het enorme arsenaal aan rechtsregels te ordenen, deelt men het recht veelal in verschillende rechtsdomeinen of rechtstakken in. Dat kan op verschillende manieren. Zo kan men het recht opdelen volgens de overheid waarvan het uitgaat. Zo kunnen we spreken over Europees , Belgisch en Vlaams recht. Omwille van het juridisch monisme in België (zie het thema over de Hiërarchie der rechtsbronnen), is deze indeling vandaag niet zo relevant meer. Op één en dezelfde situatie zijn immers normen van verschillende oorsprong van toepassing. Door de steeds toenemende mobiliteit en globalisering zijn de onderliggende problemen overigens ook steeds meer internationaal of grensoverschrijdend, waardoor vaak supranationaal, internationaal en zelfs vreemd recht moet worden toegepast.

Het is onmogelijk alle rechtstakken of -domeinen op te sommen. De bedoeling van het overzicht is vooral van methodologische aard. Wanneer we een rechtsprobleem voorgeschoteld krijgen, is de eerste vraag immers om welk rechtsprobleem het gaat of, met andere woorden, in welke rechtstak(ken) we de oplossing moeten zoeken. De indeling van het recht in takken is echter geen universeel en tijdloos gegeven. Het gaat steeds om een etiket dat door juristen op een bepaalde regel of problematiek wordt gekleefd. Dit brengt meteen met zich mee dat elke indeling onvolledig of voor kritiek vatbaar is. Het kan dan ook gevaarlijk zijn om ons bij de zoektocht naar een juridische oplossing vast te houden aan elk etiket dat traditioneel op een regel wordt gekleefd. Dit betekent dat de flexibiliteit om over de muren heen te kijken meteen weer een vereiste is om aan recht te doen (wat dan weer een inzicht in het groter geheel vereist). Om didactische redenen maken we onderverdelingen in het recht, maar de goede praktijkjurist mag eigenlijk niet in dit hokjesdenken blijven steken. Veel maatschappelijke problemen hebben tentakels in verschillende rechtstakken. Steeds meer juristen zijn werkzaam in “multidisciplinaire” rechtsdomeinen. Voorbeelden zijn het medisch of gezondheidsrecht (burgerlijk recht, sociale zekerheid, consumentenrecht …), het bouwrecht (burgerlijk recht, ondernemingsrecht, administratief recht, strafrecht …), het informaticarecht (persoonlijkheidsrechten, burgerlijk bewijsrecht, ondernemingsrecht, strafrecht …), het politierecht (ambtenarenrecht, strafrecht, gerechtelijk recht, administratief recht …), het sportrecht (burgerlijk recht, arbeidsrecht, administratief recht, strafrecht …), het migratierecht (burgerlijk recht, strafrecht, administratief recht, volkenrecht, internationaal privaatrecht …), het jeugdrecht (burgerlijk recht, strafrecht, sociaal recht, onderwijsrecht …).

De volgende indeling bouwt verder op de hoofdindeling van het recht in publiekrecht en privaatrecht, die in het vorige thema werd behandeld. Het grondwettelijke recht en het burgerlijke recht zijn respectievelijk voor de twee als het ware de basis, waarop de verdere rechtstakken voortbouwen en in zeker zin specificaties of uitzonderingen inhouden. Juristen gebruiken daarom vaak de termen "gemeen recht" en "bijzonder recht". Het (al)gemene verbintenissenrecht is bijvoorbeeld van toepassing op zowel ondernemers als consumenten, maar het ondernemingsrecht respectievelijk consumentenrecht bepaalt voor elk van hen bijkomende bijzondere regels. Het Strafwetboek bevat regels die hoe dan ook voor iedereen gelden, maar in het (bijzondere) omgevingsstrafrecht staan bepalingen die specifiek gelden voor omgevingsdelicten bijvoorbeeld. Een parlementslid kan een "misdrijf van gemeen recht" begaan, maar dankzij de bijzondere regeling van de parlementaire onschendbaarheid niet vervolgd worden. Wat "(al)gemeen" respectievelijk "bijzonder" is, moet telkens in concreto bepaald worden.

A. Publiekrecht

Het publiekrecht regelt de verhoudingen ten aanzien van dragers van het geweldmonopolie. Het kan naargelang de inhoud van die verhoudingen verder onderverdeeld worden in de volgende takken.

a. Het grondwettelijk of constitutioneel recht

Hoe een staat, een samenleving, een nationaal of internationaal rechtssysteem in elkaar steekt, behoort tot het brede begrip van de constitutie van die staat, die samenleving of dat nationaal of internationaal rechtssysteem. Deze constitutie in de brede zin bepaalt dus wie en wat de samenstellende delen zijn en hoe hun onderlinge verhoudingen zijn.

In de meer enge betekenis verwijst de term constitutie naar één concrete tekst, de Grondwet. België en de meeste andere West-Europese landen hebben inderdaad één fundamentele tekst, die niet gemakkelijk voor wijziging vatbaar is en die de fundamentele kenmerken van de eigen staat vastlegt. Naast de Grondwet vinden we ook constitutioneel recht in de zogenaamde constitutionele gewoonte, in regels van internationaal recht en in enkele afzonderlijke wetten (die net als de Grondwet evenmin gemakkelijk voor wijziging vatbaar zijn). Zo behoren de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen, de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Grondwettelijk Hof en de bijzondere wet van 16 januari 1989 betreffende de financiering van de gemeenschappen en de gewesten tot het Belgische constitutionele recht.

We vinden in het constitutionele recht (of staatsrecht in de brede zin) eigenlijk twee soorten bepalingen:

  • Het staatsrecht (in de enge zin) bevat de essentiële regels in verband met de staatsinrichting (zie vooral de titels I en III tot VI van de Belgische Grondwet, art. 1-7 en 33-186), zoals in België de keuze voor een federale structuur, de organisatie van de trias politica, de indeling van het grondgebied in taalgebieden en provincies … Het staatsrecht betreft dus de structuren. Het bekijkt de juridische ordening van de samenleving als systeem, zijn samenstellende delen en machtsverhoudingen. Het staatsrecht bepaalt dan ook de hoofdlijnen van de inrichting, de bevoegdheden en de werking van de (belangrijkste) instellingen.
  • Anderzijds bevat het constitutionele recht ook steeds een opsomming van fundamentele rechten en vrijheden of grondrechten (zie vooral titel II van de Belgische Grondwet, art. 8-32). Hier wordt gefocust op de verhouding tussen het staats- of machtssysteem en het individuele rechtssubject. Hoever mag of moet de macht van de overheid gaan en hoever mag of moet het individu met die overheid rekening houden? Elk individu wordt een minimum aan rechten gegarandeerd ten aanzien van de overheid.

b. Het administratief of bestuursrecht

Het administratief recht of bestuursrecht bevat de regels met betrekking tot het bestuur of de uitvoerende macht. Het bepaalt de regels waaraan de verschillende niveaus en organen van de uitvoerende macht (de regering, elke minister, maar ook elke ambtenaar van gemeentelijk, provinciaal of hoger niveau) zich moeten houden. Het telt heel wat formele voorschriften, zoals de verplichting om elke beslissing of administratieve rechtshandeling (formeel) te motiveren, om termijnen te respecteren, om bepaalde formulieren te gebruiken. Anderzijds bevat het bestuursrecht ook vele materiële gedragsregels die de rechtszekerheid van de bestuurde moeten verzekeren en de rechtsstaat garanderen. Ten slotte regelt het administratief recht ook de mogelijkheid van de burger zich in rechte te voorzien tegen overheidsbeslissingen die de genoemde principes schenden. Dit is de zogenaamde rechtsbescherming.

Omdat de overheid en dus het recht zich steeds meer inlaat met allerhande sectoren van het dagelijkse leven, is het administratief recht de laatste eeuw exponentieel gegroeid. Om enigszins het bos door de bomen te zien, kunnen we volgende soorten administratief recht onderscheiden:

  • Er is enerzijds een belangrijk pak rechtsregels dat van toepassing is op alle verhoudingen tussen rechtssubjecten en het bestuur of tussen besturen onderling. Binnen dit algemeen administratief recht nemen de beginselen van behoorlijk bestuur (zie het thema over de rechtsbronnen) een zeer belangrijke plaats in.
  • Vervolgens zijn er tal van administratieve subtakken, die een relatief autonoom geheel vormen:
    • Historisch het belangrijkst is wellicht het fiscaal of belastingrecht. Dit recht bepaalt de rechten van de overheid en van het rechtssubject met betrekking tot de bepaling, de inning en de eventuele betwisting van belastingen, de verplichte financiële bijdragen door de overheid opgelegd aan de rechtssubjecten (deze rechtstak overstijgt ook voor een stuk het administratieve recht, omdat ook het constitutionele recht de grote lijnen van het fiscaal recht uitzet. Door de nadruk te leggen op de administratieve aspecten van het fiscaal recht, focussen we op de verhouding overheid-rechtssubject wat de aanslag en de inning van de belastingen betreft).
    • Vooral in de twintigste eeuw is de sociale zekerheid sterk uitgebouwd. De overheid voorziet in een aantal minimale garanties voor elk rechtssubject, wanneer deze het slachtoffer is van werkloosheid, ziekte, invaliditeit en bepaalde andere tegenslagen. Het socialezekerheidsrecht regelt de voorwaarden, de aanvraagprocedures, de instellingen …
      Vaak worden het socialezekerheids- en arbeidsrecht samen het sociaal recht genoemd. De geschillen met betrekking tot de beide materies worden behandeld door de arbeidsrechtbanken. Toch zijn de twee takken eigenlijk wezenlijk verschillend. Als de arbeidsrechtbank een arbeidszaak behandelt, dan staan twee private partijen tegenover elkaar. Als de arbeidsrechtbank een probleem van sociale zekerheid beslecht, dan is dit meestal tussen een privépersoon en een overheidsinstelling, of minstens een private instelling, die in zekere zin als een functionele overheid optreedt.
    • Een ander groot blok van het administratief recht betreft alle regels die de rechten en plichten regelen van de natuurlijke personen die beroepsmatig tot het bestuur behoren. Dit is het ambtenarenrecht. Hoewel ambtenaren zich in een heel gelijkaardige toestand bevinden als werknemers tegenover hun werkgever, worden de rechten en plichten van de eersten bepaald door de rechtspositieregeling of het statuut van de ambtenaar. Dit is een verticale of publiekrechtelijke verhouding. Daarentegen worden de rechten en plichten van de privaatrechtelijke werknemers bepaald door het (horizontale of private) arbeidsrecht. Binnen het ambtenarenrecht zijn verdere onderverdelingen mogelijk naar bijvoorbeeld benoemings- en bevorderingsrecht en tuchtrecht.
    • Vele administratieve regels betreffen de werking van de instellingen zelf, waarbij hogere of centrale overheden administratief toezicht houden op de lagere of gedecentraliseerde. Dit toezicht omvat een controle op de wettigheid en de verenigbaarheid met het algemeen belang. Hiertoe behoort onder meer het bestuursrecht van de lagere besturen, zoals het gemeenterecht en het provincierecht. Op de verschillende politieke niveaus geldt ook telkens een eigen kieswetgeving.
    • Recenter ontwikkeld zijn administratiefrechtelijke takken die betrekking hebben op de ruimtelijke ordening, het leefmilieu en het natuurbehoud, het wetenschapsbeleid, het asiel- en vreemdelingenbeleid, energievoorzieningen, het economisch beleid, de vestigingswetgeving ... Naast algemene en specifieke richtlijnen voor overheden en rechtssubjecten, al dan niet afdwingbaar gemaakt door middel van administratieve (en soms ook strafrechtelijke) sancties, bevatten deze rechtstakken heel wat normen die bepaalde vergunningen opleggen. De overheid beperkt steeds meer – om redenen van openbaar nut en niet uit willekeur! – de individuele vrijheid van de rechtssubjecten. Vele handelingen mogen slechts gesteld worden nadat men daar uitdrukkelijk de toestemming voor gekregen heeft. Samenvattend zouden we deze sector van het administratief recht dus het vergunningsrecht kunnen noemen. Wie zich niet houdt aan de vergunningsvoorwaarden, begaat ofwel een “inbreuk” (en wordt administratiefrechtelijk gesanctioneerd) ofwel een “misdrijf” (en wordt strafrechtelijk vervolgd).
    • Ten slotte zijn er nog een aantal bijzondere takken zoals de normering van overheidsopdrachten, het onderwijsrecht, het kunst- en cultuurrecht en het mediarecht.

c. Het strafrecht

In het strafrecht reveleert de overheid zich als de hoeder van de maatschappelijke orde en de drager van het geweldmonopolie. Wie de maatschappelijke orde verstoort, wordt daarvoor door de overheid “gestraft”. De overheid verschijnt in de gedaante van het Openbaar Ministerie. (Het Openbaar Ministerie heeft ook nog andere bevoegdheden dan de strafrechtelijke, maar we beperken ons hier tot deze.) Het Openbaar Ministerie spoort delinquenten op, vervolgt ze en voert, na beslissing door de onafhankelijke strafrechtbank, de opgelegde straffen uit. De harde kern van het strafrecht (enerzijds een opsomming van de misdrijven en anderzijds een opsomming van de straffen) vinden we in het Strafwetboek, maar ook in talloze andere wetten vinden we strafrechtelijke bepalingen. Dé essentiële voorwaarde van het strafrecht is dat niemand kan vervolgd worden voor een feit dat niet uitdrukkelijk door de formele wet als misdrijf is omschreven: nullum crimen sine lege. Naast het gemene strafrecht, toepasselijk op iedereen en in alle omstandigheden, zijn er verschillende soorten bijzonder strafrecht van toepassing in bijzondere situaties, zoals omgevingsstrafrecht, vennootschapsstrafrecht, boekhoudstrafrecht, fiscaal strafrecht, sociaal strafrecht … maar kwantitatief het belangrijkste is wellicht het verkeersstrafrecht. Dit alles toont weer de relativiteit aan van de indeling in rechtstakken: strafbepalingen inzake milieuovertredingen behoren enerzijds tot het omgevingsrecht, maar anderzijds ook tot het (bijzonder) strafrecht.

d. Het procesrecht

Er kan worden gediscussieerd over de aard van het procesrecht. Als we de nadruk leggen op het feit dat in het procesrecht de samenstelling en de werking van de rechtbanken worden geregeld, die hoe dan ook overheidsinstellingen zijn, genietend van het machtsmonopolie, dan plaatsen we het procesrecht in elk geval best bij het publiekrecht, ongeacht de aard van het geschil dat beslecht wordt.

De historische harde kern en de basisprincipes van alle procesrecht vinden we in het Gerechtelijk Wetboek. Dit wetboek bepaalt welke rechtbanken er in België zijn, waar ze hun zetel hebben, hoe ze zijn samengesteld, hoe ze zich hiërarchisch tot elkaar verhouden, waarvoor ze bevoegd zijn enz. Daarnaast beschrijft dit wetboek de actoren van justitie: rechters, Openbaar Ministerie, griffiers, advocaten, gerechtsdeurwaarders, referendarissen … Vooral wordt het (burgerlijk) proces erin geregeld, het proces dus over subjectieve burgerlijke rechten, meestal tussen private rechtssubjecten. We spreken daarom van gerechtelijk privaatrecht. Het regelt ook het beslag- of executierecht. Dit zijn de regels in verband met de gedwongen uitvoering van een rechterlijke of administratieve beslissing door middel van beslag.

Het gerechtelijk privaatrecht is het gemeen gerechtelijk recht, dat dus geldt voor alle gerechtelijke instellingen, voor zover geen bijzondere wetsbepalingen ervan afwijken. Voor bepaalde procedures gelden bijzondere procedureregels:

  • Strafrechtelijk beteugelde inbreuken worden vervolgd voor de strafrechtbanken. Het strafprocesrecht of de strafvordering (het formeel strafrecht) werkt hoofdzakelijk met de instellingen en actoren zoals beschreven in het gerechtelijk privaatrecht, maar met een bijzondere procedure. Deze wordt grotendeels geregeld in het Wetboek van Strafvordering en enkele andere specifieke wetten, zoals de Wet op de voorlopige hechtenis.
  • Het gerechtelijk publiekrecht (of publiek procesrecht) ten slotte bepaalt de regels van de instellingen, actoren en procedures in verband met geschillen tussen een rechtssubject en de overheid. Zo kan tegen het bestuur geprocedeerd worden voor de (afdeling Bestuursrechtspraak van de) Raad van State en tegen de wetgevende macht voor het Grondwettelijk Hof.

e. Het internationaal publiekrecht of volkenrecht

In de bovenstaande takken van het publiekrecht gaat het om verhoudingen tussen rechtssubject en overheid of tussen overheden onderling binnen een nationaal rechtssysteem. Ook tussen staten onderling gelden er echter regels. Het internationaal publiekrecht of volkenrecht betreft onder meer de erkenning van staten (territorium, volk en gezag), de diplomatieke relaties, de bronnen van het internationaal recht (gewoonte, bilaterale en multilaterale verdragen, algemene rechtsbeginselen, doctrine), de creatie van supranationale en internationale (gouvernementele en non-gouvernementele) organisaties, alsook het oorlogsrecht. Een zwak punt van het internationale recht is dat er geen internationale politie of overheid is en vele regels daarom de facto moeilijk afdwingbaar zijn. Er zijn echter steeds meer internationale organisaties en gerechtshoven, die hieraan proberen tegemoet te komen.

In geschillen van internationaal publiekrecht staan staten tegenover elkaar. Ze kunnen ervoor kiezen hun geschil voor te leggen aan het Internationaal Gerechtshof in Den Haag. Daar zetelt ook het Permanent Hof van Arbitrage. Den Haag is overigens ook de zetel van het Internationaal Strafhof, waar individuen kunnen veroordeeld worden wegens het begaan van oorlogsmisdaden, misdaden tegen de menselijkheid en genocide.

B. Privaatrecht

a. Het burgerlijk recht

Het privaatrecht beheerst de horizontale verhoudingen tussen rechtssubjecten of dus de verhoudingen waarin geen overheid als rechtssubject van zijn geweldmonopolie gebruik maakt. Van dit privaatrecht vinden we de kern – en meteen het gemeen recht of dus het recht dat geldt in zoverre bijzondere rechtstakken er niet van afwijken – in het burgerlijk recht.

Het burgerlijk recht regelt de rechtsverhoudingen tussen burgers. Het begrip burger dient in deze context niet begrepen te worden als een volwaardige inwoner van een stad of staat (stads- of staatsburgers in de historische zin) of als een lid van een bepaalde stand (de burgers als derde stand naast de clerus en de adel; burgerlijk betekent dan ook niet-kerkelijk, niet-adellijk of niet-militair). Burgers zijn eigenlijk alle rechtssubjecten die geen deel van het geweldmonopolie uitoefenen. We maken daarbij ook abstractie van het feit of ze een bepaald beroep uitoefenen (werknemer, werkgever, vrije beroeper …) of zich in een bepaalde situatie (consument, sportbeoefenaar …) bevinden, maar we beschouwen ze als rechtssubject zonder meer. De harde kern van het burgerlijk recht in België op dit ogenblik is nog steeds het (oud) Burgerlijk Wetboek, ingevoerd door Napoleon in 1804 en sindsdien herhaaldelijk gewijzigd en aangevuld. Onder minister van Justitie Koen Geens is hard werk gemaakt van een hercodificatie van de basiswetgeving. Zo wordt vanaf 2019 geleidelijk een nieuw Burgerlijk Wetboek opgebouwd (wellicht volgen ook andere wetboeken). Alle verwijzingen naar bepalingen van het Napoleontische wetboek gebeuren voortaan aan de hand van de benaming "oud Burgerlijk Wetboek". De drie onderverdelingen of boeken van dit oude wetboek behandelen respectievelijk drie soorten burgerlijke rechten: boek I betreft de “personen”, boek II de “goederen en verschillende beperkingen van de eigendom” en boek III “op welke wijze eigendom verkregen wordt”. Op die basis worden traditioneel de volgende onderverdelingen van het burgerlijk recht gemaakt.

Het personen- en familierecht bepaalt de rechten en plichten van elke natuurlijke persoon binnen zijn sociale en familiale omgeving. Wat zijn eigen persoon betreft, gaat het om zijn rechts- en handelingsbekwaamheid, naam, woonplaats … In zijn relatie met familieleden, gaat het om regels als het krijgen van de familienaam, het recht op onderhoud, de plicht tot gehoorzaamheid aan het ouderlijk gezag … Meestal wordt het personen- en familierecht als één geheel beschouwd. Men kan echter ook personenrecht en familierecht als aparte gehelen zien. We kunnen in het bestek van dit boek niet dieper graven, maar ook binnen deze twee rechtstakken zijn verdere onderverdelingen mogelijk. Zo zijn er advocaten, notarissen, professoren en andere juristen die zich quasi uitsluitend bezighouden met een bepaalde sector, zoals het afstammingsrecht, huwelijksrecht, echtscheidingsrecht, jeugdrecht … De vermogensrechtelijke gevolgen van burgerlijke relaties worden behandeld in het relatievermogensrecht. Een deel van die bepalingen gaat over de manier waarop goederen bij de dood van een rechtssubject overgaan naar andere rechtssubjecten via erfenis of testament. Een tweede luik van het familiaal vermogensrecht, naast het erfrecht, is het huwelijksvermogensrecht.

Het goederenrecht behandelt de zakelijke rechten die bepalen welke, aan iedereen tegenstelbare, aanspraken rechtssubjecten kunnen maken op rechtsobjecten. In werkelijkheid zal elke aanspraak steeds tegen andere rechtssubjecten gericht zijn (net zoals bij de vorderingsrechten, die hierna aan bod komen), maar bedoeld wordt dat bij een zakelijk recht de aanspraak op de zaak tegenover om het even wie zal kunnen worden geformuleerd (in tegenstelling tot een persoonlijk recht of vorderingsrecht dat steeds slechts van een bepaalde partij kan worden afgedwongen). Eigendom is het meest omvangrijke recht dat men op een zaak kan hebben, want de eigenaar mag een zaak vrij gebruiken en erover beschikken. Dit gehele of allesomvattende zakelijke recht staat tegenover een aantal beperkte zakelijke rechten, zoals vruchtgebruik (men mag een zaak gebruiken, maar er niet over beschikken), erfdienstbaarheden, opstal …

Het verbintenissenrecht ten slotte komt aan bod in het derde boek van het Oud Burgerlijk Wetboek. In deze rechtstak worden de vorderingsrechten behandeld die het ene rechtssubject kan afdwingen ten aanzien van een of meer andere rechtssubjecten. De koper kan bijvoorbeeld de levering van de gekochte zaak vorderen. Aan het vorderingsrecht van de ene partij is een plicht van de wederpartij verbonden. Deze zal steeds minstens een van drie dingen moeten doen: iets doen, iets geven of iets nalaten. Een aantal regels behoort tot het algemene verbintenissenrecht (waarbij die verbintenissen zowel een contractuele als een buitencontractuele basis kunnen hebben), terwijl voor bijzondere overeenkomsten (koop, huur, lening …) dan bijkomend specifieke, al dan niet dwingende, regels bestaan.

Het nieuwe Burgerlijk Wetboek zal bestaan uit de volgende negen boekdelen:

    boek 1. Algemene bepalingen;
    boek 2. Personen, familie en relatievermogensrecht;
    boek 3. Goederen;
    boek 4. Nalatenschappen, schenkingen en testamenten;
    boek 5. Verbintenissen;
    boek 6. Bijzondere overeenkomsten;
    boek 7. Zekerheden;
    boek 8. Bewijs;
    boek 9. Verjaring.

Vele bepalingen van het oude wetboek zullen nog lang relevant blijven omwille van het overgangsrecht (dat van tak tot tak verschilt).

b. Het ondernemings- en economisch recht

Het ondernemingsrecht en de andere rechtstakken die hierna volgen, zijn eigenlijk allemaal bijzondere vormen van verbintenissenrecht en (vaak althans) meer specifiek van contractenrecht. Op heel wat overeenkomsten zijn inderdaad regels van toepassing, naargelang de eigen aard van de contracterende partij of van het object van hun relaties. Deze eigen regels hebben in die specifieke gevallen voorrang op de (andersluidende) gemene regels van het burgerlijk recht.

Ondernemingsrecht is het recht dat van toepassing is op de relaties tussen ondernemers voor zover deze verband houden met hun beroep. De harde kern van het ondernemingsrecht staat in het Wetboek Economisch Recht (WER). Voor geschillen is de ondernemingsrechtbank bevoegd en er geldt onder meer een soepeler bewijsrecht dan in burgerlijke zaken.

Binnen het ondernemingsrecht zijn verdere onderverdelingen mogelijk, zoals het vennootschaps- en verenigingenrecht, het faillissementsrecht, het boekhoudrecht, het mededingingsrecht, het marktpraktijkenrecht, het verzekeringsrecht, het transportrecht, het bank- en financierecht, het distributierecht, het kartelrecht … De economische reglementering is vaak eerder een regeling van openbare orde, die beter onder het publiekrecht gecatalogeerd wordt (wat niet verhindert dat vele private rechten tussen rechtssubjecten gestoeld worden op economische reglementering).

c. Het arbeidsrecht

Het arbeidsrecht regelt de verhoudingen tussen werkgevers (die, zoals hiervoor al vermeld, doorgaans geen overheden zijn, hoewel de overheid toch ook gebruik kan maken van het gewone contractenrecht) en werknemers. Men maakt traditioneel een onderscheid tussen het individuele arbeidsrecht en het collectieve arbeidsrecht. Het eerste betreft alle afspraken en de daarop toepasselijke rechtsregels tussen één werkgever en één werknemer. Het tweede betreft de relaties tussen werkgevers en werknemers als groep. Hierin spelen de collectieve arbeidsovereenkomsten (CAO) een belangrijke rol. Dit zijn akkoorden gesloten tussen een of meer werknemersorganisaties enerzijds en een of meer werkgevers of werkgeversorganisaties anderzijds, waarbij de individuele en collectieve relaties in een of meer ondernemingen, soms in een volledige bedrijfstak of zelfs in het hele land, worden geregeld. Deze afspraken kunnen door de regering bij koninklijk besluit algemeen verbindend worden verklaard, waardoor ze ook werkgevers en werknemers binden die geen partij waren bij de oorspronkelijke overeenkomst.

d. Het consumentenrecht

De laatste decennia is de wetgever meer en meer in de bres gesprongen om de consument te beschermen tegen de soms verregaande agressiviteit van banken, verzekeringsmakelaars en andere ondernemingen (omdat hierbij steeds minstens een partij een onderneming is, beschouwen sommigen consumentenrecht als een tak van het ondernemingsrecht). Zo is een vrijwel volledig nieuwe rechtstak ontstaan met bijvoorbeeld eigen interpretatiemethoden in het voordeel van de consument. Meestal heeft de wetgeving ter bescherming van de consument, vaak met een zware invloed van Europa uit, ook tentakels in andere rechtstakken. Zie bijvoorbeeld de wet van 9 juli 1971 tot regeling van de woningbouw en de verkoop van te bouwen of in aanbouw zijnde woningen (Wet Breyne) of de boeken VI (marktpraktijken en consumentenbescherming), VII (betalings- en kredietdiensten), VIII (kwaliteit van producten en diensten), IX (veiligheid van producten en diensten) en XVI (buitengerechtelijke regeling van consumentengeschillen) van het Wetboek Economisch Recht.

e. Het internationaal privaatrecht (IPR)

Het internationaal privaatrecht (IPR) is binnen elk land een bijzondere tak van het nationale recht, maar steeds meer worden IPR-regels ook door verdragen en supranationale instellingen ingevoerd. Het IPR bevat weinig echt materiële regels die zelf verhoudingen tussen partijen regelen, maar het werkt met zogenaamde verwijzingsregels of conflictregels in een geschil met aanknopingspunten in verschillende rechtssystemen (grensoverschrijdende problemen). Het bepaalt met name welke nationale rechter (en dus overheid) bevoegd is om van een geschil tussen private rechtssubjecten kennis te nemen en vervolgens welk (nationaal) recht op het geschil moet toegepast worden. Het aangeduide toepasselijke recht zelf is nationaal. Ten derde behoort ook de problematiek van de uitvoering van buitenlandse vonnissen en authentieke akten tot deze rechtstak. De hoeksteen van het Belgische IPR is het Wetboek IPR van 2004, maar er zijn ook veel specifieke bepalingen in bijzondere wetgeving en verdragen, en ook steeds meer in Europese en internationale normering.